Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Een arme visser had meerdere zoons en er kwam een dag waarop hij bij zichzelf moest erkennen dat hij ze niet meer allemaal kon onderhouden. Hij nam daarom de oudste zoon, die elf jaar was, apart en zei: “Ga het geluk zoeken, zoon. Misschien heb jij meer geluk dan wij oudjes. Ik heb je geleerd voorzichtig en zuinig te zijn, kijk daarom wat je kan doen voor je toekomst”. De arme vader had echter niets dat hij de jongen kon meegeven behalve zijn deel van het avondeten: een handje gekookte bonen.
Na omhelzingen en tranen vertrok de jongen en begon zijn wandeling, maar toen honger begon te krijgen, at hij bijna alle bonen die hij bij zich had op. Hij had er nog slechts één over, eentje maar.
Toen de avond viel vond hij onderdak bij een boer, die hem een bed gaf onder de overkapping bij het erf. De jongen bedankte de man en zei hem: “ik heb een schat in mijn zak. Deze boon is mijn geluksboon en ik vraag je die voor me te bewaren want ik ben bang hem anders kwijt te raken”.
De boer deed of hij het een gewichtige opdracht vond, maar bij zichzelf dacht hij dat de jongen beetje getikt was en hij nam de boon aan en legde die op de vensterbank. In minder dan geen tijd kwam een van de kippen die over het erf scharrelde ernaartoe en at hem op. Toen de jongen dat zag gebeuren begon hij te schreeuwen en zei dat het de schuld van de boer was en dat hij zonder de boon niet verder kon leven en dat hij die absoluut terug moest hebben.
“Maar de kip heeft hem doorgeslikt en ik krijg die boon toch nooit meer terug”, zei de boer.
“Dat kan me niet schelen, ik wil die boon terug. Of de boon, of de kip….” bleef de jongen zonder ophouden herhalen.
“Nou, vooruit – riep de boer – neem die kip en verdwijn en laat me dan verder met rust”.
Zo gezegd, zo gedaan, en de slimme jongen zette zijn reis door met de kip, tot hij een andere boer vond waar hij in de stal mocht overnachten.
“En mijn kip? – vroeg de snotneus – Waar moet ik die laten? Ze is heel kostbaar, want het is alles wat ik bezit”.
“Die kun je in de varkensstal laten, in de buurt van mijn varken” antwoordde de boer.
Zo leek alles voor elkaar, maar in de nacht draaide het varken zich om en ging bovenop de kip liggen, hetgeen die niet overleefde”.
”O mij, kermde de jongen – Hoe moet ik overleven zonder mijn kip”.
“Nu ja – zei de boer daarop – het is toch maar een kip, en als ze geplet is door het varken, kan ik haar toch niet meer levend maken”.
“Dat kunt u makkelijk zeggen, maar het was mijn enige bezit en de eieren waren mijn enige inkomstenbron’ Riep de jongen.
“Ik zal je wat kaas geven “probeerde de boer.
“Wat moet ik met een stuk kaas. Ik wil mijn kip; of mijn kip of het varken”.
“Ben je niet wijs, een kip is toch geen varken waard”.
“Mijn kip is veel belangrijker dan je varken. Mijn kip of het varken of …. Ik ga naar de veldwachter en ik vertel hem wat er is gebeurd.” dreigde de jongen.
Daarop besloot de boer hem dan toch maar het varken te geven. En zo ging de jongen dan weer op weg met achter zich het varken.
Die avond overnachtte hij op een plaats waar paarden werden verhandeld. Het zal het noodlot zijn, maar de volgende ochtend vond hij zijn varken dood door een schop van een hengst. Daarop begon het toneel opnieuw en eiste de jongen het varken of het paard. De eigenaar van het paard probeerde hem te troosten, maar zei dat hij het varken toch niet meer tot leven kon brengen.
“Het kan me niet schelen wat je doet, maar als ik mijn varken niet terugkrijg, wil ik het paard”.
En zo eindigde het er weer mee dat hij tenslotte het paard kreeg.
Hij liep en liep, of beter gezegd, reed en reed, die zich onderweg voedde met bessen en fruit dat hij onderweg tegenkwam, tot hij een ridder tegenkwam die op een schitterend ros reed. Dit prachtige dier had onderweg een hoefijzer verloren en de ridder had grote haast om verder te reizen. Hij sprak met de jongen en ze kwamen al spoedig overeen dat de jongen het ros kreeg in ruil voor het paard dat zijn vier hoeven nog had. De volgende dag liet de jongen een nieuw hoefijzer onder het prachtige paard aanbrengen door de smid van het dorp waar hij doorheen kwam. Daarop trok hij weer verder het land in.
In de loop van de tijd werd hij niet alleen een uitstekend ruiter, maar ook een stevige knaap die geleerd had zich ook in moeilijke omstandigheden te redden. Dankzij zijn prachtige rijdier lukte het hem zich aan te sluiten bij een groep ridders op zoek naar avonturen. Hij deed mee aan gevechten, won en trad tenslotte in dienst van een koning die hem eer en geld verschafte.
Enkele maanden later zagen de oude visser en zijn vrouw, die bezig waren de netten te boeten, een jongeman aankomen, rijk gekleed en vergezeld door een aantal schildknapen die goud en andere rijkdommen meebrachten.
De ridder steeg van zijn paard, rende naar het ontzette echtpaar en riep: “Vader, moeder, herinneren jullie het handjevol bonen?”.