Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
“De tak van het Como meer die zich naar het zuiden wendt tussen twee ononderbroken bergketens, met vele uitstulpingen en inhammen al naar de bergen opdringen of terugwijken, verengt bijna plotseling en neemt de gedaante van een rivier, tussen een voorgebergte rechts en een wijde glooiende oever aan de andere zijde”, zo begint Alessandro Manzoni zijn meesterwerk ‘De verloofden’ (I promessi sposi) met een beschrijving van Lecco.
Dwalend door de stadswijk Olate ontdekken we al snel de kerk van de priester Don Abbondio. In het steegje links naast de kerk begint op 7 november 1628 het verhaal waarin Don Abbondio al brevierend de helling afdaalt en wordt opgewacht door twee ‘bravi’, de gewapende lijfwacht van de gevreesde Don Rodrigo, die hem verbieden het voorgenomen huwelijk van de verloofden Lucia en Renzo, te voltrekken. Dit omdat Rodrigo zelf zijn begerig oog op Lucia heeft laten vallen.
Enkele straatjes verder staan we plotseling voor de poort van het huis van Lucia en het kost weinig moeite ons voor te stellen hoe Renzo er door naar binnen gaat en het binnenhof over rent om Lucia het onverwachte nieuws te gaan vertellen. Vanaf dit moment volgen de gebeurtenissen in de roman elkaar snel op. De twee geliefden zijn wanhopig en proberen door een list het huwelijk toch te laten voltrekken, maar hun plan mislukt en om aan Don Rodrigo te ontkomen slaan ze overhaast op de vlucht. Met moeite slagen ze er in uit handen te blijven van de bende van Don Rodrigo, rennend door de nauwe straatjes, omlaag in de richting van het meer, waar ze zich verschuilen in het klooster van Pescarenico. Hier zorgt frater Cristoforo voor een veerman die ze naar de andere oever van het meer roeit, naar Milanees grondgebied, waar ze niet zo makkelijk gevonden zullen worden.
Het water is glad als een spiegel waarin het licht van de maan weerkaatst. Alleen het geluid van de roeiriemen in het water is te horen. De twee geliefden zwijgen en kijken om naar de bergen, naar het dorp aan de oever dat oplicht onder het schijnsel van de maan. Vaag zijn de daken van Olate zichtbaar met de toren van het kasteel van de gehate Rodrigo afstekend tegen de bergen. Lucia ziet het, rilt van afschuw, zoekt het dak van haar huis en huilt zachtjes. “Vaarwel, bergen die uit het water rijst en naar de hemel opstijgt; toppen zo verschillend, zo vertrouwd aan wie tussen u is opgegroeid, en in zijn ziel geprent als de trekken van zijn dierbaren; bergbeken waarvan hij het geruis herkent als de klank van vertrouwde stemmen; gehuchten, witglanzend en op de helling verspreid als kudden grazende schapen; vaarwel!”.