Mythen, sagen en legendes vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
De Caurabèsül is slechts één voorbeeld van de dialectwoorden voor een mysterieus nachtdier, dat de bergbewoners angst inboezemde. Het dier wordt soms beschreven als een dier (soms een vogel) met een lugubere en schrille zang zoals het geluid van een geit, soms als een geit met gemekker, een dier met fonkelende ogen, soms ook als een fantastisch dier met het lichaam van een hert en de kop van een geitenbok.
Waar iedereen het over eens is: het gaat om een nachtdier dat zich zelden laat zien maar veel vaker met een ijzingwekkend geluid laat horen. Het moet wel een kwaadaardig wezen zijn, een verdoemde ziel of de duivel in persoon. Met was het erover eens dat men zich het beste maar in huis kon terugtrekken als men het geluid van het dier hoorde.
Gezegd werd ook dat vooral kinderen en geliefde prooi van het dier zouden zijn: als ze buitenshuis werden verrast, werden ze meegenomen en gingen ze een afschuwelijk lot tegemoet.
Toch berustten deze verhalen niet alleen maar op fantasie van de bergbewoners want in de Alpen komt een nachtroofvogel voor, de “succiacapre” (geiten zuiger), een vogel van niet meer dan 28 cm, die insecten uit de wol van geiten plukt. Hieruit is het bijgeloof ontstaan dat ze ook de melk van de geiten opzuigen, waardoor deze blind zouden worden.
