Hoewel het fenomeen van de castraatzangers zich in heel Europa verspreidde, is het toch bij uitstek een Italiaans gegeven. De grootste castraatzangers waren Italianen en het was in Italië dat ze hun opleiding genoten. Meer bepaald in Bologna, waar de castraatzanger Pistocchi in 1700 een zangschool voor castraten oprichtte.
Castraten hadden een eigen manier van zingen: na de castratie behielden zij hun stem maar de rest van het lichaam, en met name de longen, groeide gewoon door. Ze leerden om hun stem die hoog gebleven was te gebruiken als een instrument. Pistocchi ontwikkelde daarvoor zelf technieken die hij aan zijn leerlingen doorgaf. Door het virtuoze stemgebruik verbluften de castraten hun toehoorders, wat hen al snel een sterrenstatus van jewelste opleverde.
Händel haalde de castraat Bernacchi naar Londen en schreef voor il Senesino terwijl Glück voor Carestini componeerde. Iedereen stond versteld van de capriolen die de castraten schijnbaar moeiteloos met hun stem konden uithalen.
Op het einde van de 18e eeuw begon het succes van de castraten te tanen. De paus verbood de praktijk, die altijd al illegaal was, met uitzondering van de zangers in zijn eigen Sixtijnse kapel. De laatste castraatzanger, Alessandro Moreschi, overleed in 1922.
Op de schaduwzijde van het castratenbestaan vertelt Daan Esch in zijn roman ‘Stem’ (2017), het verhaal van de wees Arcangelo die zich door de loodzware zangopleiding slaat in de hoop een beter leven te krijgen.
Je kan de reeks herbeluisteren via de Klara-app of de podcast. Meer info via deze link.