Eigenlijk ben je er voorbij voor je er erg in hebt. Veilig verscholen in de oksel van de grote broer, het Lago Maggiore, ligt het Ortameer. Met een lengte van 12,8 en een breedte van 1,2 kilometer is het een van de kleinere meertjes op het Italiaanse schiereiland in de regio Piemonte. Mensen uit de omgeving noemen het meer liefkozend La Cenerentola – Assepoester – omdat dit goed bewaarde geheim met zijn ingetogen schoonheid bekende toeristentrekkers als het Comomeer en het Lago Maggiore veruit overtreft. Hier geen schetterende disco’s of overvolle boulevards. Aan het Lago Orta is niets te doen. Behalve voor mensen die van rust, natuurschoon en heilige plaatsen houden.
Deze ochtend gloort het oranje boven het Ortameer. Een streepje zon piept net boven de bergkam uit die hoog boven het water uittorent. De laatste resten schemering worden door het opkomende licht verdreven. Op het water dobberen felgekleurde roeibootjes met daarin de vissers, die naar hun dobbers in het water turen. Ze staan rechtop. Dat is exemplarisch voor vissers die azen op grote vangst. Die willen staan. Als de vis de dobber omlaag trekt, moet je namelijk snel kunnen reageren.
Isola San Giulio
Ik ben speciaal naar het meer toe gekomen voor het eiland van de beroemdste heilige van deze streek: de Heilige Julius van Novara, die op het Isola San Giulio heeft gewoond. Ook het stadje aan de oever van het meer is naar deze heilige vernoemd. Julius ziet het levenslicht op het Griekse eiland Aegina en is een gespecialiseerd kerkenbouwer.
De kerk op het eiland zou van zijn hand zijn. De grote basiliek van deze heilige, die op dit piepkleine eiland aan het einde van de 4de eeuw na Christus in zijn naam is gebouwd, heeft altijd veel bekijks. Je kunt er vanaf het haventje met een bootje naartoe varen. Een prachtige tocht op een rondvaartbootje die hooguit een kwartiertje duurt. Zo gaat dat nu.
Eeuwen geleden werd het eiland gemeden als de pest omdat het er niet pluis was. Tot Julius ten tonele verscheen. Heilig was hij natuurlijk nog niet. Vroom wel en hij moet bovenal een durfal zijn geweest. Toen hij zo’n 1600 jaar geleden bij het meertje arriveerde, werd het eiland nog bewoond door draken. Iedereen was als de dood voor die beesten. Behalve Julius. Onverschrokken stak hij het meer over. Staande op zijn mantel die hij als vlot gebruikte. Of er op het eiland hard gevochten is, vertelt dit epos niet. Sindsdien is er in ieder geval geen draak meer waargenomen. En Julius had voor de eeuwigheid zijn naam gevestigd. Het leverde hem eeuwen later zelfs een heiligverklaring op. Een spannend verhaal, waarmee je de dorpsjeugd in de omgeving op een donkere winteravond nog steeds de stuipen op het lijf kan jagen.
Sacro Monte di Orta
Op weg naar het plaatsje Orta San Giulio sta ik stil bij het weggetje dat toegang geeft tot de heilige berg van Orta. Zo op het eerste gezicht is er beneden aan deze berg niets bijzonders te zien. Italië telt vele heilige bergen en nog veel meer heiligen. Wie niet weet dat er daarboven een lint aan heilige kapelletjes is gebouwd, zou er zo aan voorbij gaan. Maar wie de moeite neemt om de weg naar boven te vervolgen komt er al snel achter: deze Sacro Monte di Orta is wel een heel bijzondere plaats.
Veel bezoekers die mij zijn voorgegaan vertellen dat ze geëmotioneerd zijn geraakt zijn door wat ze op de top van deze heilige heuvel aantreffen. Zit het ‘m in de plek? Hoog en afgezonderd bovenop de heuvel? Komt het door het betoverende uitzicht op het meer, het Lago Orta? Of komt het deze morgen door het diffuse ochtendlicht, dat de omgeving schimmig en mysterieus maakt?
Heuvelopwaarts lijkt het wel of ik op gewijde grond loop. Het is doodstil en er is nog geen bezoeker te bekennen. Verscholen in het bos en soms opzichtig gepositioneerd, met veel tierelantijnen, staan 20 kapelletjes die allemaal ter ere van de heilige Franciscus van Assisi zijn gebouwd. Toen ook al een heilige van formaat, die tijdens zijn leven met toestemming van Paus Innocentius III een eigen orde mag stichten. Die kenmerkt zich door een vroom leven in strikte armoede in dienst van de armoede en melaatsen. Die kapelletjes staan er niet voor niets.
De katholieke kerk heeft in de 15de en 16de eeuw nieuwe bedevaartsoorden nodig als vervanging voor de heilige plaatsen in Palestina en Jeruzalem. Die zijn namelijk door de oprukkende islam zo goed als onbereikbaar geworden voor de honderdduizenden bedevaartgangers uit die tijd. Bovendien hebben veel mensen simpelweg het geld niet om die lange, gevaarlijk reis naar Jeruzalem te maken. Die moeten het dus dichter bij huis kunnen zoeken. Als een echte bedevaartganger loop ik de nagebootste Kruisweg omhoog. Kapel na kapel. De oudsten zijn het eenvoudigst van vorm en minimaal gedecoreerd. Maar de grote kapellen staan vol levensechte beelden en prachtig gekleurde fresco’s op de muren. Ik kijk met open mond en zou willen dat ik even tussen die frescoschilders van toen kon staan. Tussen Morazzone of Stefano Maria Legnai. Al is het maar eventjes.