In deze reeks belichten we allerlei weetjes, eigenaardigheden en opmerkelijke zaken uit het Italiaanse leven en geschiedenis.
In de oude Romeinse religie en magie was de fascinus of fascinum de belichaming van de goddelijke fallus. Het woord kan verwijzen naar fallusbeeldjes en amuletten, en naar de spreuken die gebruikt werden om zijn goddelijke bescherming in te roepen. Plinius noemt het een medicus invidiae, een “dokter” of remedie tegen afgunst (invidia, een “kijken naar”) of het boze oog.
Fallische amuletten waren vaak gevleugeld. Ze waren alomtegenwoordig in de Romeinse cultuur, en kwamen voor als juwelen zoals hangers en vingerringen, reliëfsnijwerk, lampen en windgongen (tintinnabula). Een fascinus werd vooral verondersteld het kwaad af te weren van kinderen, vooral jongens, en van veroverende generaals. De beschermende functie van de fallus wordt gewoonlijk in verband gebracht met de viriele en regeneratieve krachten van een opgerichte fallus, hoewel in de meeste gevallen de emotie, schaamte of het lachen, veroorzaakt door obsceniteit, de kracht is die het boze oog afleidt.
Van het woord ‘fascinus’ is ons woord ‘fascinatie’ afgeleid.