Carmine Abato laat zijn familieroman Tra due Mari afspelen in het fictieve dorp Roccalba, gelegen tussen de Ionische en de Tyrreense Zee. Centraal staat de ruïne van het vroegere gasthof Fondaco del Fico waar in oktober 1835 ooit drie reizigers met hun jachthond overnachtten. Een van hen was de Franse schrijver Alexandre Dumas. Het verhaal draait rond het al dan niet opnieuw opbouwen van dit historisch pand door de huidige generatie.
We laten ons door de titel inspireren om twee toeristische plaatsen aan beide zijden van het Calabrese schiereiland met elkaar te verbinden: Stilo nabij de Ionische en Pizzo aan de Tyrreense Zee. In vogelvlucht liggen ze net geen 40 kilometer van elkaar. We weten uit ondervinding dat dit in een heuvelachtig gebied enige tijd in beslag zal nemen. Met de nodige haltes wordt dit een mooie daguitstap. Hier wordt niet in afstand gerekend, maar wel in tijd.
De N110 als leidraad
Stilo is een stadje van nog geen 3.000 inwoners, 15 kilometer landinwaarts langs de N110 die aanvankelijk de Stilaro volgt. Centraal staat de hoofdkerk, toegewijd aan San Francesco, in wiens schaduw de ouderen dagelijks urenlang stilzwijgend hun dorpsraad houden. Een belangrijke bezigheid die men zowat overal in Zuid Italië uitvoert.
Maar daarvoor zijn we niet naar Stilo gekomen. Vanuit het centrum slingert een smalle weg zich langs de flanken van de Consolino om uiteindelijk aan te komen aan La Cattolica, een pracht van een Byzantijns kerkje van nauwelijks enkele vierkante meter groot. Dit kleinood, dat amper de omtrek heeft van een van de pijlers van het Vaticaan, wordt bekroond met vijf koepels die op vier zuilen rusten.
Heel eigenaardig is dat een van die zuilen rust op een omgekeerd Korinthisch kapiteel. Binnenin zijn nog de restanten zichtbaar van vroegere fresco’s. Het geheel dateert uit de 10de eeuw. Vanaf dit pareltje ontrolt zich een prachtig uitzicht op de vallei van de Stilaro en het ruwe rotslandschap.
Het zuiden leeggeplunderd
Van dan af start onze tocht naar en door het prachtige natuurpark van de Serre. De weg slingert zich gestadig naar omhoog om aan de Passo di Pietra Spade zijn hoogste punt te bereiken (1350 m). Iets verder slaan we eventjes links af naar Mongiana om in het centrum van dit dorpje (800 inwoners) een eigenaardige ruïne te vinden: de Reali Ferriere ed Officine di Mongiana, een vroegere staal- en wapenfabriek gesticht door de Bourbons uit Napels.
In het begin van de 19de eeuw werkten hier nog bijna 3.000 arbeiders en werd de eerste stalen hangbrug van Italië vervaardigd die nog steeds te zien valt vlak bij de archeologische site van Minturno ten noorden van Napels. Alle rails voor de eerste spoorwegen in Italië kwamen hier vandaan en ook als wapenfabriek kende ze haar gelijke niet. Tot de eenmaking er kwam in de jaren zestig van de 19de eeuw.
De industrie in het zuiden werd volledig ontmanteld ten voordele van het noorden. Steden als Turijn en Milaan profiteerden ten volle van de nieuwe situatie en het zuiden verviel in totale armoede. Hiervan vinden we in Mongiana een zeer trieste getuige van wat de zuiderlingen una rapina (een roofoverval) noemen. Het onderwerp ligt nog steeds gevoelig in Italië.
Nog maar eens een fort
We hebben ondertussen ook de abdij van Serra San Bruno achter ons gelaten en zijn aan het einde van de N110 bij de Tyrreense Zee aangekomen. Voor ons tweede bezoek slaan we linksaf richting Pizzo, een alleraardigst stadje dat zoals zovele gedomineerd wordt door een versterking uit de 14de-15de eeuw.
Het bolwerk verschilt in bijna niets van zijn tientallen broertjes en zusjes. Een vierkante blok met op de hoeken een nogal lompe, ronde toren. Binnenin is het donker, koud en klam. Eenmaal de militaire functie van het bouwwerk de moderne oorlogsvoering met zware kanonnen niet meer kon volgen kwam het verval. Sommige verbouwde men tot kazerne, andere tot gevangenis en nog andere werden een fabriek. Soms allemaal tegelijk. Of zoals hier: een museum.
Het fort ligt op de uithoek van een steile rots waarvan de ondergrond uit tufsteen bestaat. Een dergelijke rotsformatie noemt men in het plaatselijke dialect pizzu. De etymologische betekenis van Pizzo heeft dus niets te maken met het beschermingsgeld dat aan de maffia wordt betaald… Vlakbij het kasteel ligt het stadsplein en daarrond ontdekt men de middeleeuwse stad die nog veel van haar charme heeft bewaard.
Beneden ligt de haven die te bereiken is via een aantal steile trappen. Of met de wagen via een langere omweg. Een aantal typisch Italiaanse restaurantjes zorgen er voor de nodige kleur. Kortom: een leuke verblijfplaats voor enkele dagen om van daaruit de omgeving te verkennen.
Toeristische trekpleister
Maar voor ons huidig onderwerp moeten we iets verder gaan zoeken. Ten noorden van het stadje ligt aan zee de Chiesetta di Piedigrotta. Langs de weg is er voldoende parking en hoewel je vrij langs de trap naar beneden kunt, word je verondersteld een ticketje te kopen in de bar aan de andere kant van de weg. Gehandicapten mogen gratis binnen maar hoe je met een rolstoel langs die uitgehouwen trap moet afdalen, is mij een raadsel.
Het verhaal begint in het midden van de 17de eeuw wanneer een Napolitaans schip in een hevige storm terecht komt. De bemanning vlucht de hut van de kapitein binnen en roept de hulp in van de Madonna van Piedigrotta wiens afbeelding zich in de kajuit bevindt. Het schip vergaat, maar alle opvarenden kunnen zich al zwemmend redden. Met hen spoelt ook het schilderij van de Madonna op het strand aan. Als dank voor hun redding hakken ze in de rots een klein kapelletje waar het befaamde doek een ereplaats krijgt.
Ook in latere tijden troffen hevige stormen de kust en raasde het woelige zeewater door de grot en sleurde het schilderij mee, maar telkens als de storm gaat liggen bevindt het zich terug op de juiste plaats. Tot daar de legende, want er is geen enkel document waarin sprake is van die schipbreuk. Maar dat is uiteraard een detail waar niemand over struikelt.
Maar dat alles verklaart nog steeds niet waarom die grot, na de Bronzen van Riace, de meest bezochte attractie is in Calabrië. Daarvoor moeten we teruggaan tot 1880 toen de lokale kunstenaar Angelo Barone het idee opvatte om van die grot zijn levenswerk te maken. Eerst vergrootte hij de ruimte door er twee zijbeuken bij te kappen en deze te vullen met beelden die het leven van Christus en zijn heiligen voorstellen. Na zijn dood in 1917 nam zijn zoon Alfonso gedurende 40 jaar het werk over. Er kwamen allerhande scènes bij, zowel afzonderlijke beeldengroepen als basreliëfs. Hij waagde zich zelfs aan fresco’s op de plafonds. Toen ook hij het tijdelijke voor het eeuwige wisselde, werd er aan de grot niets meer veranderd.
Of toch wel. In het begin van de jaren ’60 van vorige eeuw werd het heiligdom het voorwerp van vandalisme. Met de grove hamer richtten enkele jongeren een ware ravage aan. Het leek het einde te zijn voor de Grotta della Madonna di Piedigrotta. Maar toen kwam de redding uit een onverwachte hoek met het bezoek van één van de kleinkinderen die voor een tweetal weken naar zijn geboortedorp terugkwam. Hij was uitgeweken naar Canada waar hij aan de kost kwam als beeldhouwer en besloot om de puinhoop opnieuw tot leven te wekken. In 1968 was het werk voltooid.