Mythen en sagen rond het Comomeer (95): De gouden munten van Yorgos

Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.

 

In 569 trok het Longobardische leger onder koning Alboino over de Alpen en veroverde een groot deel van het Oost-Romeinse rijk. Op enkele plaatsen echter wisten de Byzantijnen zich nog een twintigtal jaren te handhaven. Generaal Francione slaagde er al die tijd in om vanuit zijn hoofdkwartier op het eiland Comacina de vijand tegen te houden. Het was in die jaren dat één van zijn soldaten, Yorgos zich op een uitkijkpost bevond boven Griante tegen de helling van de Monte Crocione, vanwaar hij de noordelijke toegangsweg moest bewaken.

Op de dag dat hij afgelost zou worden, werd hij wakker toen het licht werd. Op het meer zag hij enkele schepen die in de richting van het eiland voeren, maar rond de huizen beneden was het nog opmerkelijk stil. Het was weliswaar zondag, maar de boeren waren rond deze tijd toch altijd al actief. Yorgos zag echter verder niets verontrustends en keek verlangend uit naar de man die vanuit het garnizoen in Menaggio naar hem toe zou klimmen.

Hij verheugde zich erop dat zijn contract binnenkort zou eindigen en hij met zijn geliefde Celia zou trouwen. In zijn zak voelde hij het bundeltje met 20 goudstukken die hij gedurende die 20 jaren van trouwe dienst in het leger had verdiend en waarmee hij een boerderijtje in de omgeving van Menaggio wilde kopen. Goudstukken met afbeeldingen van keizers die hij nooit had ontmoet: Gustiniano, Giustino of Maurizio.

Naarmate de dag vorderde begon hij ongeruster te worden – niet alleen was hij nog steeds niet afgelost, maar ook zag hij nergens rook uit de schoorstenen van de boerenhuizen komen. Toen er rond het middaguur nog niemand was verschenen, besloot hij naar de top van de Crocione te klimmen vanwaar hij op 1600 m hoogte de wijde omgeving kon overzien. Van dat punt kon hij de weg naar het meer van Lugano goed zien. Weliswaar was er vanuit die richting nooit enige dreiging van de Longobarden geweest, maar zijn opdracht was om eenmaal per dag de voetpaden te observeren.

Nergens zag hij echter in de richting van het meer of in de richting van Menaggio iets verontrustends. Hij keerde terug naar zijn bivak, maar tot zijn verrassing was daar nog steeds niemand die hem opwachtte. Hoewel zijn mondvoorraad intussen ook uitgeput was, besloot hij om toch nog maar op zijn post te blijven. Aan het eind van de middag was er nog geen vervanging en werd het voor hem te riskant om over het slecht begaanbare voetpad af te dalen.

Hij sliep onrustig met het voorgevoel dat er iets aan de hand moest zijn. Zodra het licht werd, besloot hij op pad te gaan en zijn kostbare bundel met goudstukken te begraven, zodat hij die niet kwijt kon raken. Hij groef een diepe put op een punt dat hij makkelijk zou herkennen en ging op pad. Onderweg werd het hem al snel duidelijk dat er iets gebeurd moest zijn want hij vond de boerderijen verlaten en met dichte staldeuren. Iedereen was kennelijk op de vlucht geslagen. Zo snel hij kon, daalde hij af naar het meer en ging langs de via Regina In de richting Menaggio.

Echter ook Menaggio was geheel verlaten en erger nog, ook zijn garnizoen was kennelijk vertrokken. Met enige zoeken vond hij toch nog iemand die in het dorp was gebleven, namelijk pastoor Marco, die op zijn knieën voor het kruisbeeld in de kerk lag. Wat is er gebeurd, Vader, waar is Celia? Waar zijn de soldaten van het garnizoen? Vader Marco vertelde hem dat een groep soldaten de posten van generaal Francione bij Argegno hadden overvallen en langs de via Regina, ter hoogte van het eiland Comacina  waren gekomen. In de nacht waren alle inwoners van Lenno, Griante en Menaggio op de vlucht geslagen, terwijl de soldaten naar het noorden waren getrokken om de weg tussen Dongo en Gravedona te blokkeren. En Celia?. Weet u daar iets van? Nee helaas. Maar ze is zeker met de anderen meegetrokken, want er is hier op een enkeling na die zijn huis niet wilde verlaten, niemand meer. Maar waar ze zijn, zou ik niet kunnen zeggen. Ondanks de militaire ramp voelde Yorgos zich toch enigszins opgelucht, want Celia was vrijwel zeker naar familieleden in Dongo gegaan, waar ze volledig veilig zou zijn.

 

Lago di Como met Isola Comacina

Hij bedankte Vader Marco en ging op weg. Als hij flink doorliep moest hij rond het middaguur in Dongo aankomen en zich ervan verzekeren dat zijn geliefde daar was. Echter al na een half uur kwam hij op een punt waar soldaten een wegversperring aan het bouwen waren. Dat was een streep door de rekening want nu was hij wel verplicht om mee te helpen aan het bouwen van de versperring. Hij gaf echter niet zomaar op en smeekte de commandant om hem naar Dongo te laten gaan, waarna hij voor de avond weer terug zou kunnen zijn. Na lang smeken kreeg hij tenslotte het gevraagde verlof. Onmiddellijk ging hij weer op pad. Het contrast met het verlaten Menaggio was groot. Overal liepen mensen die met allerlei huisraad sleepten om aan de dreiging van de Longobarden te ontkomen. Al snel arriveerde hij in Dongo waar hij zijn geliefde Celia in tranen aantrof. Ze vertelden elkaar wat er gebeurd was, maar veel tijd was er niet, want hij moest terug naar het garnizoen.

De volgende dagen was Yorgos voortdurend bezig om de versperring te verstevigen. Het duurde even voordat een kleine groep vijandelijke soldaten verscheen, maar na een reeks gevechten zich weer terugtrok. Later zou hij horen dat de soldaten bij hun terugtocht Vader Marco hadden vermoord. Gelukkig had ook het garnizoen op het eiland alle aanvallen kunnen afslaan. Intussen maakte hij zich steeds meer zorgen over zijn goudschat. Hij moest die zelf wel ophalen want hij kon hem aan niemand anders toevertrouwen. Niet alleen moest hij een dag vrij zien te krijgen van zijn commandant, maar ook wist hij niet wat de veiligste route was. Over de via Régina naar Griante was zeker te gevaarlijk want hier zou hij beslist Longobardische patrouilles tegenkomen. Hij zou dus wel over de bergen moeten trekken, maar wist niet precies hoe hij van Menaggio naar de Mont Crocione moest komen.

De Longobarden deden echter geen verdere aanvallen en bleken besloten alles te zetten op een verovering van het eiland. Daarom besloot Yorgos na enkele dagen de commandant te vragen om hem naar Menaggio te laten gaan om wat eigendommen van Celia te halen. Tenslotte kreeg hij toestemming, zij het na enige aarzeling. De volgende dag klom hij over de versperring en liep hij over de verlaten weg. Ook Menaggio was verlaten. Op de zijn hoede trok hij door het dorp, waar hij een oude man ontmoetten die vertelde dat hij na de mislukte aanval geen Longobardische soldaten meer had gezien. Enigszins opgelucht sloeg Yorgos het voetpad in dat van Menaggio naar Griante leidde. Toen hij bij de eerste huizen aankwam, stopte hij meteen, want hij hoorde stemmen. Vreemde stemmen, woorden die hij niet begreep. Al snel was hij er zeker van. Het waren de Longobarden. Maar wat deden die in Griante?

Hij keek rond waar hij zich kon verbergen, maar alle deuren waren gebarricadeerd. Tenslotte vond hij een stal, sloot de deur en bleef stil In het donker zitten, hopend dat niemand hem had gezien. De Longobarden waren op zoek naar alles wat bruikbaar was en gingen systematisch door het dorp. Toen ze voor de stal kwamen, beukten ze de deur in, verwachtend dat daarbinnen wel iets te halen viel. Als hij de deur niet dichtgedaan had, was er misschien niets gebeurd, maar nu werd hij al snel ontdekt.

Hij werd naar de commandant gebracht en ondervraagd maarbegreep niets van de vreemde taal. Tenslotte bracht men hem naar Sala, waar iemand was die wat Latijn sprak. Ik ben een boer uit Griante en ben naar het dorp gekomen om wat dingen op te halen zei Yorgos herhaaldelijk, maar de Longobarden geloofde hem niet. Hij zag er veel te netjes uit om een boer te zijn en vooral zijn schoenen maakten dat zij hem niet geloofden. Hij werd ervan beschuldigd een spion te zijn. Ondanks alle ontkenningen van Yorgos werd hij opgesloten in een kamer waar hij alleen water en brood kreeg. Een week lang werd hij telkens weer verhoord en wilde hij zijn echte motief niet vertellen omdat hij er zeker van was dat hij dan niets meer terug zou zien. Het gevolg was dat hij volgens de krijgswetten van de Longobarden werd gedood zonder zijn geheim te hebben onthuld. De twintig munten bleven verstopt en kwamen ook niet tevoorschijn toen de Kerk van San Martino werd gebouwd. Eerst in 1932 vond men bij graafwerk voor een gebouw de munten. Ze raakte echter verdeeld en er is geen spoor meer te vinden van de munten, noch van het verhaal van Yorgos.

Chiesa di San Martino in Griante

 

 

Sluit je vandaag nog GRATIS aan als Italofan!
Over Ruud Metselaar 113 Artikelen
Ruud Metselaar is emeritus hoogleraar van de Technische Universiteit Eindhoven. Hij is al tientallen jaren een vaste bezoeker van het Comomeer en heeft zich in die tijd verdiept in de geschiedenis, het landschap en de kunst van dit gebied. Veel van zijn ervaringen werden gepubliceerd in artikelen, waarvan een groot deel is verwerkt in vijf boeken. Meer informatie kan je vinden op http://comomeerinfo.nl/index.html

Taste-Italy.be maakt gebruik van cookies. Door onze website te bezoeken verklaar je je hiermee akkoord. Meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'cookies toestaan" om de surfervaring te verbeteren. Als je doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van de cookie-instellingen of je klikt op "Accepteren" dan ga je akkoord met deze instellingen.

Sluiten