In een tijd lang geleden besloot een schurk met de naam Feriolo, in het dorp Tavernerio te gaan wonen, in de bossen langs het riviertje de Tisone en dicht bij de brug waar reizigers over moesten als ze naar Como reisden. Deze Feriolo stond in een slechte reuk in de wijde omgeving van het dorp. Pelgrims, handelsreizigers en bewoners uit de omgeving hadden slechte ervaringen opgedaan. Velen waren er overvallen en beroofd. Als je er niet op verdacht was, sprong de onverlaat uit het bos en liet de hele vallei van Cosia trillen door zijn sinistere lach, terwijl hij de ongelukkige voorbijganger met zijn zwaard bedreigde en beroofde van alles wat die bij zich had. Als de beroofde onder een goed gesternte was geboren, kon hij misschien zijn leven redden.
De politie probeerde Feriolo wel te vangen, maar telkens weer wist hij zich tijdig te verbergen op een geheime plaats en in minder dan geen tijd weer terug te komen en nieuwe misdaden te begaan. Op deze manier had hij een grote rijkdom verworven en was hij door het gewicht aan goud en juwelen dat hij aan zijn riem droeg, langzaam en traag geworden.
Zijn naam als bruut was in een groot deel van de provincie berucht en al snel kwamen er allerlei slechteriken naar de bossen bij de Tisone om zich aan te sluiten bij Feriolo. Het gevolg was dat er steeds weer huizen en gezinnen in de omgeving te lijden kregen van overvallen door deze bende.
Maar op een dag gebeurde er iets vreemds. In het diepste van zijn ziel voelde Feriolo iets dat hij nooit eerder had ervaren. Een soort verwijtende stem, die steeds sterker en sterker werd, maakte dat hij berouw begon te krijgen van alle misdaden die hij had begaan en met het verstrijken van de tijd kreeg hij een grote wroeging. Binnen enkele maanden was Feriolo totaal veranderd: hij bad en vroeg God om vergiffenis voor alle misdaden die hij had begaan. De groep bandieten die hem omringde werd steeds ongeruster; velen probeerden hem te overtuigen, maar Feriolo wilde er niets van weten.
Vanaf die tijd leefde hij geheel geïsoleerd en omdat hij God had gezworen zijn leven te beteren, brak hij zijn zwaard in stukken en begroef die. De bandieten die in hem vroeger een voorbeeld van bruutheid en machtswellust zagen en die nu bemerkten dat hij zich overgaf aan meditatie en goede werken, waren teleurgesteld en omdat ze ondervonden dat niets hem terugbracht op het slechte pad, begonnen ze hem te beschuldigen van verraad en vermoordden hem tenslotte. Ze wierpen zijn lichaam in de Tisone en het water en ook de stenen die ze hem nagooiden kleurden rood van zijn bloed.
De inwoners van Tavernolio, die in zijn dood de wil van God zagen, werden daarna verblijd met de kostbaarheden die op zijn lijk waren gevonden, zodat ze onze dief uiteindelijk als een heilige zagen en ze een kerkje aan hem wijdden. In de loop van de tijd werd Feriolo beschouwd als beschermer van dieven: velen van hen riepen zijn hulp in om hun leven te veranderen, dan wel om een goede afloop van een beroving af te smeken.