Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Tussen Dongo en Menaggio ligt het dorp Rezzonico met aan de noordkant het 14e -eeuwse kasteel van de familie Della Torre. In 1640 stierf de laatste van de Della Torre die in Rezzonico woonden uit en daarmee vervielen ook de vele activiteiten die bij het kasteel behoorden. Het gevolg was dat vele inwoners van het dorp andere middelen van bestaan moesten zoeken.
Vele mannen die per traditie gewoon waren aan oorlogsactiviteiten zegden Mars vaarwel en wijdden zich voortaan aan Vulcanus, door het smids vak op te pakken en niet te ver van hun oude woonplaats aan het werk te gaan. Anderen probeerden hun brood te verdienen door als herbergier te gaan werken. Niet alleen in Rezzonico kwamen er zo enkele taveernes bij, maar ook elders slaagden sommigen erin het reizigers en pelgrims naar de zin te maken. Ze vertrokken van huis zonder een cent op zak en verschillenden kwamen er rijk en welgedaan weer terug.
Helaas waren ze hun nieuwe rijkdom niet gewend en gaven ze alles wat ze verdiend hadden weer uit aan drank en spelen, totdat ze wel weer verplicht waren om opnieuw te gaan werken. Volgens zeggen leken zowel hun buik als hun portefeuille op een harmonica: nu weer vol, dan weer leeg.
De meeste bewoners van het dorp vonden dit zorgeloze en verkwistende gedrag niet gepast, terwijl ze zo hun gedachten over de snelle manier waarop deze lieden zich wisten te verrijken. Ze doopten hen daarom met de bijnaam ‘struikrovers’ of wat gekscherend ‘schurken’.