
Mythen, sagen en legendes vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
De inwoners van Dazio hebben de naam nogal excentriek te zijn en danken daaraan de bijnaam ‘Matt da Dasc’, dat wil zeggen ‘Gekken van Dazio’. Eén van de verhalen waaruit blijkt hoe ze aan die bijnaam zijn gekomen, is het volgende, dat verteld wordt in het boek van Domenico Songini, ‘Storie di Traona-Terra Buona’, Vol. II, Sondrio, 2004.
Dit verhaal gaat over de parochiekerk van Sint Provino. De kerk stond al eeuwenlang aan de zuidkant van het dorp. Op zekere dag echter bedacht men dat het toch veel beter zou zijn wanneer de kerk niet zo aan de rand van het dorp zou staan, maar op een plaats in het midden daarvan. Er vond een diepgaand overleg plaats waarin zelfs de naar Rome geëmigreerde inwoners werden geraadpleegd en met aller instemming werd besloten dat men de kerk zou verplaatsen en ook zou vergroten om het groeiende aantal inwoners te kunnen opvangen. Een onmogelijke opgave? Zo dacht me er in Dazio niet over voordat men het op zijn minst had geprobeerd.
De pastoor riep alle gezonde en sterke mannen van het dorp op om zich op een afgesproken dag en tijd te verzamelen om de kerk te verschuiven. Iedereen uit het dorp kwam kijken of dit plan zou slagen. Een grote rij mannen werd opgesteld langs één van de muren van de kerk met de opdracht om op commando van de pastoor precies tegelijk tegen de kerkmuur te duwen. De pastoor gaf het teken en alle omstanders moedigden de mannen aan: “Zet hem op nu, zet hem op”. Helaas, de sceptici kregen gelijk: de kerk verschoof nog geen millimeter. Ook bij herhaalde pogingen gebeurde er niets ondanks alle verwensingen. Tenslotte gaf de pastoor het op: ”Als de kerk niet verschuift, dan verschuift ze maar niet” en hij voegde eraan toe “dat wil zeggen dat ze maar zo moet blijven waar ze is”.
Het tweede verhaal speelt rond de klokkentoren van het dorp.
In de loop van vele jaren begonnen er gras en onkruid te groeien op de toren. Men ergerde zich hier al lange tijd aan maar wist niet hoe men deze moeilijk te bereiken aangroeiing moest bereiken. Op een gegeven moment echter kwam er iemand op het briljante idee om een koe op te hijsen langs de wand van de toren: als die het gras zou opeten zouden niet alleen de inwoners van Dazio gelukkig zijn maar ook de koe.
Zo gezegd zo gedaan, de koe kreeg de lus van een stevig touw om de nek en een groep sterke boeren stond klaar om het dier op te hijsen. Op een commando begonnen ze met zijn allen tegelijk te trekken, waarop de koe langzaam omhoogging totdat ze bij het gras kwam. Men trok het dier wat heen en weer zodat het alle gras zou kunnen opeten. Echter tot grote verbazing van de toegestroomde inwoners gebeurde er niets, de koe at niets van het gras maar leek wel in extase: haar ogen puilden uit en de tong hing uit de bek. Het toonde ook geen teken van leven meer. Misschien was het gezicht van dit gezegende maal haar wel te veel geworden. Teleurgesteld liet met het dier weer zakken en moest constateren dat het door de poten zakte en niet meer in leven was.