Inwoners uit het schiereiland Italië hebben vaak een vooraanstaande rol gespeeld op verschillende fronten, en dat in zowat alle uithoeken van de wereld. Zelfs in Polen, zo blijkt.
Giovanni Maria Mosca werd waarschijnlijk rond 1493 geboren. Zijn bijnaam il Padovano dankte hij aan zijn geboorteplaats, Padua. Daar leerde hij van 1507 tot 1512 beeldhouwen in het atelier van Giovanni Minelli en zijn zoon Antonio. Mosca’s eerste onafhankelijke werk was een bronzen reliëf dat hij in 1516 maakte voor de doopkapel van de kathedraal van Padua. Tussen 1520 en 1528 creëerde hij de marmeren reliëfs “Het oordeel van Salomo” en het “Wonder van Sint-Antonius”. Eerstgenoemde kreeg een plaatsje in het Louvre.
Het wonder van Sint-Antonius is een van de negen marmeren reliëfs die de begrafeniskapel van Sint-Antonius van Padua in de Sint-Antoniusbasiliek versieren. De opdracht voor het laatste werk, dat in 1529 door de Milanese Pietro Paolo Stella werd voltooid, had hij te danken aan zijn kennismaking met zijn leraar Giovanni Minelli. Deze laatste werd in 1500 benoemd tot bouwmeester van de nieuwe kapel in Padua. Hij speelde een belangrijke rol in de artistieke sfeer van de stad.
Venetië
Tegelijkertijd werkte Mosca ook in Venetië. Vermoedelijk rond september 1522 opende hij een werkplaats in de lagunestad. In Venetië werkte hij aan het hoofdaltaar van de kerk van San Rocco. Ook beelden en groepen figuren voor de kerken van Santa Maria Mater Domini, Santo Stefano, Santa Maria Gloriosa dei Frari en de kerk van Santa Maria delle Vergini zijn van zijn hand. Laatstvernoemde kerk werd later het slachtoffer van de uitbreiding van het arsenaal.
Uit zijn tijd in Venetië stammen ook heel wat marmeren reliëfs, die hij en zijn atelier bijna in serie produceerden. Deze reliëfs met motieven uit de mythologie en Romeinse heldenfiguren kun je terugvinden in diverse Europese musea. Mosca woonde tot 1529 in Padua. In hetzelfde jaar trouwde hij ook in de stad aan de rivier de Bacchiglione.
Aan het hof in Krakau
In 1532 kwam hij in opdracht van koning Sigismund de Oude terecht aan het Poolse koninklijke hof in Krakau. Aanvankelijk ontwierp hij er medaillons voor de koninklijke familie. De medaillons van koningin Bona Sforza, prins Sigismund II August en prinses Isabella Jagiellonica zijn bewaard gebleven.
In datzelfde jaar sloot hij zich aan bij de werkplaats van de Florentijn Bartolomeo Berrecci, met wie hij tot het jaar daarop aan de Sigmundkapel in de Wawelkathedraal werkte. Het portret van Sigismund de Oude op de grafsteen is van de hand van Berrecci en Padovano. In 1533, nadat de kapel voltooid was, richtte il Padovano zijn eigen werkplaats op in Krakau. Daar bleef hij samenwerken met Giovanni Cini, Hieronim Canavesi en Jan Michałowicz.
Een van zijn eerste onafhankelijke opdrachten was het ciborium van de Wawel-kathedraal, dat hij in 1536 voltooide. In 1540 creëerde hij het graf van bisschop Stanisław Oleśnicki in de kathedraal van Poznań. Vervolgens kreeg hij van Sigismund II August de opdracht om de graven van zijn talrijke vrouwen in de Sigismundkapel te creëren. Geen van Padovano’s vroege werken is bewaard gebleven.
Van 1545 tot 1547 creëerde hij in opdracht van koningin Bona Sforza het graf van de aartsbisschop en primaat van Polen Piotr Gamrat in de Gamrat-kapel van de Wawel-kathedraal. Van 1552 tot 1554 creëerde hij het ciborium van de Mariakerk in Krakau. In 1554 voltooide hij ook het graf van aartsbisschop en primaat van Polen Nicholas Dzierzgowski in de aartskathedraal van Gniezno. Van 1558 tot 1559 herbouwde hij de door brand beschadigde gotische Lakenhal van Krakau in renaissancestijl.
Tarnow
De Poolse stad Tarnow, een renaissancetopper, kende zijn grootste bloei in de 16e eeuw toen het bezit was van de familie Tarnowski. Deze familie huurde onze Italiaan uit Padua van het koninklijk hof. In Tarnow superviseerde il Padovano de heropbouw van het stadhuis. Hij ontwierp er ook tal van grafmonumenten in de kathedraal, die tot vandaag beschouwd worden als hoogtepunten van de Poolse renaissancekunst.
In 1560 volgde het graf van kapitein Jan Kamieniecki in de Franciscaanse kerk in Krosno. Hij werkte vanaf 1561 aan het graf van de Grote Hetman Jan Amor Tarnowski in de kathedraal van Tarnów. Na de dood van zijn zoon Jan Krzysztof Tarnowski in 1567 verbouwde hij het tot een dubbelgraf. Ook in 1567 bouwde hij een paleis voor bisschop Samuel Maciejowski, net ten noorden van Krakau. Hij verbouwde het graf van de laatste Jagielloniërs in de Sigismund-kapel van 1571 tot 1574 om tot een dubbel graf. Een deel van het werk aan de koninklijke kastelen aan de Wawel en in Niepołomice is op hem terug te voeren, evenals de reconstructie van het stadhuis in Sandomir.
Giovanni Maria il Padovano had een lange en vruchtbare creatieve periode. Deze liep eerst over 20 jaar in Padua en Venetië, vervolgens liefst 42 jaar in de regio rond Krakau. Veel van zijn werken in Polen zijn niet meer bewaard gebleven, vooral vanwege de bewogen geschiedenis van Polen-Litouwen. Gelukkig kun je ook vandaag nog van zijn werk genieten in en rond Krakau.