Mythen, sagen en legendes vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Er was eens, hoog in een glinsterend dal, een berg die schitterde in de zon. Zijn hellingen waren zacht als een deken van smaragd, bezaaid met bloemen die wiegden in de wind. De herders die er leefden noemden hem Pizzo Bello – de mooie top – en ze geloofden dat hij hen geluk bracht.
Op een avond, toen de lucht zacht roze kleurde, verscheen er een vreemdeling op het bergpad. Zijn mantel was gescheurd, zijn ogen glansden moe, en zijn voeten sleepten over het stof. Hij klopte aan bij de hutten van de herders en vroeg met zachte stem om een stukje brood en een slok water.
Maar de herders waren druk met hun schapen en luisterden niet. Sommigen draaiden zich om, anderen deden alsof ze hem niet zagen.
De vreemdeling zuchtte diep. Toen hief hij zijn hand op en sprak woorden in een taal die klonk als stormwind door de bomen. De lucht werd donker, de wind joeg over de hellingen, en een vurige gloed kroop als een slang omhoog langs de bergflanken. Het vuur at het gras, verslond de bloemen en legde zelfs de top in as.
Toen het vuur doofde, bleef alleen grijze, kale steen achter. De berg weende in stilte onder een sluier van rook. Vanaf die dag noemden de mensen hem niet langer Pizzo Bello, maar Monte Disgrazia – de berg van ongeluk.
En wie er nu langs wandelt, hoort soms, als de wind goed staat, nog steeds een stem die zacht vraagt:
“Heb je misschien iets te eten en drinken…?”
Uit: ‘Val Malenco’, Ezio Pavesi (1969)
