Mythen, sagen en legendes vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
In de volkscultuur speelt de jager meestal een positieve rol, omdat hij de gemeenschap verdedigt tegen vijanden die van ouds werden gevreesd zoals wolven en beren. Toch zijn er ook enkele legendes waarin een mysterieuze jager een rol speelt, een figuur die uit het niets verschijnt en weer verdwijnt en waarvan men niet weet waar hij op jaagt, maar die men ook niet graag op zijn pad vindt. Zo vertelt men in de Valle di Scais het volgende verhaal.
Voordat op 1494 m hoogte de Stuwdam van Scais werd gebouwd, was hier een vlakte met baite en weiden. In dit gebied speelt het verhaal van de vervloekte jacht, waarover de legende vertelt.
Hier werd op een rustige nacht in augustus een herder wakker van ongebruikelijk rumoer. Hij spitste zijn oren en hoorde passen. Iemand kwam omhoog langs het muilezelpad dat naar de vlakte leidde. Hij klom daarom uit zijn slaapplaats en liep naar de deur van zijn hut om te zien wie er op dit uur van de nacht rondliep. Misschien iemand die de weg kwijt was?
Het was een nacht met volle maan en het kostte de herder dan ook geen moeite te zien dat de nachtelijke figuur een jager was. Maar hoe hij zich ook inspande, hij kon het gezicht niet onderscheiden door de hoog opgezette kraag van de man. Wel zag hij dat de jager iets groots in zijn handen hield. Het moest wel en grote en lastige prooi zijn.
De herder was nieuwsgierig wat de man gevangen had en hij riep daarom “Oh jager van de goede vangst, breng me ook iets van je jacht?” Hij kreeg echter geen antwoord. De jager ging hem op enige afstand voorbij en verdween in het nachtelijk duister. De herder bleef even in de deuropening staan tot het geluid van de passen van de man was verdwenen. Daarop draaide hij zich om, bij zichzelf mopperend dat de mensen er ook niet vriendelijker op werden en hij zocht zijn bed weer op.
Al snel viel hij weer in slaap tot de dag aanbrak. Zoals alle herders stond hij vroeg op. En zo ook deze ochtend. Hij dacht nog niet meteen terug aan de nachtelijke ontmoeting en begon met zijn normale bezigheden. Plotseling echter viel zijn oog op een ketting die uit de schoorsteen hing: een ijzingwekkend schouwspel. Een kadaver of beter de helft van een kadaver dat in tweeën was gehakt. En overal ook bloedspatten, het bloed van een vermoorde man? Het bloed van de herder stolde van schrik in zijn aderen.
Hij bleef even verstijfd van de schok en de walging en vloog daarna zijn hut uit, omlaag naar het dichtstbijzijnde dorp Agneda, toen nog een aanzienlijk dorp met tientallen gezinnen. Wat hij meegemaakt had, kon niets menselijks zijn, moest wel iets van de duivel zijn. En als dat zo was, was de pastoor de enige die hem kon vertellen wat hij moest doen.
Hij vond de pastoor in het kerkje van Sint Augustinus, waar hij juist de mis zou gaan opdragen. De pastoor luisterde naar het opgewonden verhaal en wendde zich daarop naar de Heer om raad. Na een korte meditatie kwam hij met het volgende advies: “laat het kadaver waar je het hebt gevonden en ga al wat hooi van augustus oogsten. Oogst er wat van en wacht dan af. Als je de volgende nacht die duivel terug ziet komen, want die geheimzinnige jager moeten wel de duivel zijn, roep hem dan dat hij zijn jachtbuit terug moet komen halen. Maar luister goed, Je moet verstopt blijven onder het vers geoogste hooi, want de eerste oogst is altijd gezegend. Zo zal je veilig zijn en zal de jager je met rust laten”.
De herder ging terug naar zijn hut en deed wat hem gezegd was. Hij oogstte een deel van zijn jonge gras en verborg zich eronder toen de nacht was gevallen en wachtte het tot de vervloekte jager opnieuw langskwam. In het midden van de nacht hoorde hij de sinistere voetstappen opnieuw en zag hij de donkere figuur van de jager verschijnen op het pad en snel dichterbij komen.
De herder verzamelde met het hart In de keel alle moed en riep toen in zijn richting “Oh jager van de goede vangst, kom toch om je jachtbuit terug te halen”. Daarop wachtte hij en durfde niet te kijken wat er gebeurde. En zo wachtte hij tot de zonsopkomst. Pas toen het echt dag was kwam hij onder het hooi vandaan om te zien wat er gebeurd was. Hij haastte zich naar binnen en vond geen spoor meer van het gehalveerde kadaver.
Hij zwoer dat hij zich nooit meer zou bemoeien met vreemdelingen en wilde zelfs niet meer geloven dat hij bijna het slachtoffer was geworden van de winterse jager.
Vrij bewerkt naar een verhaal van M. dei Cas