Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Angiolino, een visser met de bijnaam Brengia, uit de streek van Lezzeno, besloot op een dag zijn gebruikelijke visgronden te verlaten en zijn geluk te beproeven ten noorden van Bellagio. Het was weliswaar een heel eind roeien maar er werd vaak gesproken over de goede vangsten van vissen zoals forel en snoek met onwaarschijnlijk grote afmetingen. Bovendien kwam er daar veel lavarello (houting) voor, een rond het meer geliefde vis, die zowel gegrild als in boter gestoofd met wat blaadjes salie werd gegeten.
De meesten van zijn collega’s hadden zich nooit naar het middendeel van het meer gewaagd en beperkten zich tot de makkelijke vangst van aal en bottatrici (kwabaal) in het zuidelijk deel van het meer. Hoewel dit uitstekende soorten vis zijn, was de vraag ernaar meestal vrij klein. In een deel van het seizoen vond men de aal te vet en de bottatrici hadden de kwalijke naam zich te voeden met kadavers.
Maar onze Brengia was een ondernemende visser die besloot om zijn geluk noordelijker te beproeven.
Na een lange roeitocht bereikte hij de noordelijke punt van Bellagio en begon hij zijn vislijnen uit te gooien. Maar helaas bleef de gehoopte grote vangst uit. Een aantal keren had hij beet maar bleek het aas zonder resultaat verdwenen te zijn. Juist toen hij op het punt stond terug te keren met zijn magere vangst werd de lijn met grote kracht onder water getrokken en brak. Dit maakte Brengia achterdochtig en hij begon het water rond de boot af te speuren. Zo ontdekte hij al snel onder de golven een enorme schaduw. De vis moest wel de afmetingen van een walvis hebben! Hij werd bijna verlamd van angst toen hij het monster rond de boot zag zwemmen, alsof het zocht naar de beste positie om hem aan te vallen.
Hij greep de riemen en begon uit alle macht weg te roeien van de plek en hoewel hij uitgeput raakte van angst en vermoeidheid, hield hij niet op tot hij bij de landpunt van Cavagnola was geekomen en terug was in de vertrouwde omgeving.
De avond begon al te vallen eer hij aan wal kwam en zijn boot verankerde. Met moeite wist hij zijn huis te bereiken en wierp zich in bed met een koorts die enkele dagen aanhield.
Alhoewel hersteld, werd hij toch nooit meer zijn oude zelf. Van een gezellige prater veranderde hij in een zwijgzaam iemand, hoewel zijn vrienden hem vaak vroegen om zijn verhaal nog eens te vertellen. Hij zweeg zelfs als ze hem trachten te verleiden met wat glaasjes grappa, die hem toch wat moed zouden moeten geven. Wetend dat de bijnaam Brengia er op sloeg dat hij een grote voorliefde had voor deze alcoholische drank, opperde men dat hij wellicht op die mysterieuze dag al wat slokjes genomen uit het flesje dat hij altijd aan boord had. Hij zei echter dat hij, toen hij het afschuwelijke visioen had, geen druppel had gedronken en voegde eraan toe: “Ik zou wel eens willen zien wat jij in mijn plaats gedaan zou hebben”.
Het verhaal van Brengia kreeg wel in enige mate bevestiging toen er uit het Alto Lago een enorme steur werd gevangen, die hoewel bij lange na geen walvis, toch door zijn grootte en kracht aan de vissers enorm werk gaf. Door de buitengewone afmetingen bleef dit in de vissersverhalen voor altijd doorleven.
Brengia echter bleef zweren dat zijn vis een echte walvis was geweest en hij hield dit verhaal vol tot zijn dood, waardoor men lange tijd in de cafés nog sprak over de “walvis van Brengia” als men sprak over iets dat weliswaar niet gefundeerd was, maar toch in enige mate op werkelijkheid berustte.