Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Boven het dorpje Musso ligt tegen de berghelling het buurtschap Genico. Vanuit dit dorp loopt een voetpad, deels over traptreden, omhoog naar de ruïnes van het kasteel van Musso en de kerk van S. Eufemia.
Het kasteel heeft een lange en roemruchte geschiedenis, vooral uit de jaren 1523 tot 1532, toen het werd bewoond door Gian Giacomo Medici, bijgenaamd ‘Il Medeghino’. Hij maakte het kasteel tot een vrijwel onneembare vesting. Al snel ontwikkelde hij zich tot ‘piraat, rebel, held en bandiet’ en kreeg van de Grigioni[1] de bijnaam ‘schurk van Musso’. Uiteindelijk verloor hij de strijd tegen de Spaanse troepen en de Grigioni en verliet hij het kasteel. Daarop werd het door de Grigioni met de grond gelijkgemaakt en nu zijn er alleen nog wat resten van muren bij de kerk van S. Eufemia, welke oorspronkelijk binnen de muren van het kasteel stond.
Bij de verwoesting van het kasteel werd ook de kerk zwaar getroffen. De huidige kerk dateert uit 1622 en heeft nog enkele resten van het oude gebouw. Over dit kerkje wordt het volgende verhaal verteld.
Een oude vrouw waarvan de man is overleden en die kinderloos is, heeft in een bergdorp een heel zwaar bestaan. Een geit en een klein stukje schrale grond betekent heel hard werken voor een magere opbrengst. Zo woonde er in het dorpje Sueglio, in de vallei van Dervio, een oude vrouw met de naam Eufemia. Met hard werken wist ze zich in leven te houden en omdat ze aan de buitenkant van het dorp woonde, had ze nauwelijks contact met de andere inwoners. Hoewel ze een zeer vrome vrouw was, had ze er geen vrienden en lieten ze haar links liggen. Vooral de onvriendelijke houding met de dorpsgenoten deed haar op een gegeven moment besluiten het dorp te verlaten.
Zo kon men haar op een gegeven dag zonder van iemand afscheid te nemen het dorp zien verlaten en afdalen naar het meer, met in haar handen niets dan een zaag en een bel. Daarmee trok ze naar de oever van het meer, stak daar de zaag in het water en zie het meer verdeelde zich in tweeën, waardoor ze zonder nat te worden de overkant kon bereiken., Hier viel de bel echter uit haar handen en verdween in de diepte, waarop ze sprak: “Ja, ja, ga maar onder, zodat je de bodem nooit zult bereiken”. En dat gebeurde ook want op die plaats is het meer onpeilbaar diep.
Daarop klom de vrouw omhoog naar de rots van Musso waar ze een schuilplaats vond en als kluizenares verder leefde. Ze wijdde haar leven geheel aan de Heer, zozeer dat ze vereerd werd en giften ontving van de inwoners van Musso en Genico. In die tijd leefden er vele kluizenaars in die omgeving en men zegt dat ze die vaak begroette door ’s avonds een vuur af te steken.
Na haar dood werd op die plaats een kerk gebouwd, die precies op de grens van Musso en Dongo stond, met de deur gericht op Musso. Dat zinde de inwoners van Dongo niet, die op een nacht naar het kerkje klommen en de deur dicht metselden en een nieuwe deur metselden aan de kant van Dongo. Tot ieders verbazing echter bleek de nieuwe deur weer dichtgemetseld en de oude weer geopend. Dit herhaalde zich nog een keer met hetzelfde resultaat en daarna was men er van overtuigd dat de heilige vrouw een voorkeur had voor Musso en besloten de inwoners van Dongo zich daar bij neer te leggen. Nu nog komen op zestien september, de dag van de heilige Eufemia, de inwoners uit de vallei van Dervio over het meer, gekleed in de oude klederdracht en brengen ze een pelgrimage naar het kerkje.
[1] Grigioni is de Italiaanse naam voor de inwoners van het Zwitserse Graubünden