Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Het moet op een zeer warme dag zijn geweest, zo’n middag waarop de zon brandt en iedere activiteit verlamt, zowel van de mensen als van de dieren. Het was toen dat een ondernemende geitenbok, die de deur halfgeopend vond, de koelte van de kerk binnenglipte en nadat hij eerst wat rondgelopen had, in een donker hoekje in slaap viel.
De uren gleden voorbij. De zon kwam lager en de duisternis viel geluidloos in vanaf de kant van Colico, de eerste sterren schitterden aan de nachtelijke hemel. Daar verscheen Menico, de koster, om zoals gebruikelijk de deur van de kerk te sluiten: alles scheen normaal en snel voltooide hij zijn taak.
Er gingen enkele uren voorbij tot de bok, uitgerust van zijn rustige slaapje, wakker werd en de vrijheid weer wilde opzoeken. Hij zocht de uitgang, maar vond die niet. Daarop begon hij rond te draven en te springen over de marmeren vloer, totdat hij tenslotte met zijn horens het touw raakte dat vanuit de klokkentoren omlaag hing. Zo begon een onverwacht klokkenspel dat in het holst van de nacht de brave burgers van Gravedona deed ontwaken.
Het eerst verscheen Menico, die gewapend met een lantaarn, zich haastte om de oorzaak van dit raadselachtige verschijnsel te achterhalen. Hij opende heel voorzichtig de deur en wat hij zag deed hem de haren te bergen rijzen: in het zwakke schijnsel vocht een gehoornde duivel, uitvergroot door zijn schaduw, en luidde de klokken als een krankzinnige. Menico bleef een moment onbeweeglijk, als verlamd, draaide zich daarop om en ging er als een haas vandoor om de priester te halen.
Deze nam het emmertje met wijwater en ging onmiddellijk met hem mee naar de kerk. Daar begon hij, terwijl hij op de drempel bleef staan, met grote handgebaren de verschrikkelijke demon te bezweren. Op dat moment echode een luid gemekker door het gebouw en een koor van gelach van de inmiddels toegestroomde parochianen besloot in alle vrolijkheid het nachtelijk avontuur.
Dit is het oude en vermakelijke verhaal van de geit in de Santa Maria del Tiglio, dat aan de inwoners van Gravedona de bijnaam van ‘scongiurabecchi’, d.w.z. bokkenbezweerders, gaf.