Nadat hij meermaals vergeefs had geprobeerd om tot een akkoord te komen met keizer Honorius drong Alarik, koning van de Goten, in 420 na een kort beleg Rome binnen. Waarschijnlijk stuitte hij niet op noemenswaardig verzet. De val van de caput mundi was zo opzienbarend, dat het bericht de hele wereld over ging en de fantasie op hol bracht. Allerlei duistere verhalen kwamen in omloop. Zo zou Alarik de Romeinse edelen driehonderd slaven als geschenk gestuurd hebben, waarna zij als vijfde colonne zouden hebben gefungeerd. In een andere versie had een aristocratische dame, Proba, de poorten laten openen om de bevolking zo te behoeden voor een lijdensweg.
Na de plundering van Rome marcheerde Alariks leger, bepakt en bezakt met oorlogsbuit, verder naar het zuiden, tot in Calabrië. In de buurt van Cosenza kreeg Alarik een koortsaanval en een paar dagen later gaf hij de geest.
Omdat de manschappen zijn lichaam niet mee terug konden nemen, besloten ze een graf aan te leggen dat niemand zou kunnen vinden of verstoren. Duizenden slaven werden aan het werk gezet om de loop van de Busento te verleggen, een rivier die vanaf het Sila-gebergte naar de Tyrreense Zee stroomt. Ze hakten een kuil uit in de oude bedding en leidden de rivier daarna terug in zijn oorspronkelijke loop, over de grafplaats heen. Voor de zekerheid werd daarna iedereen die bij dit gigantische karwei betrokken was geweest van kant gemaakt, zodat niemand het geheim van de locatie zou kunnen onthullen.