Benedictus werd rond 480 geboren in Norcia, in het zuiden van Umbrië. Op jonge leeftijd ging hij naar Rome om daar te studeren, maar al na korte tijd trok hij zich terug in een dorpje op het platteland. Na daar enkele wonderen te hebben verricht nam hij zijn intrek in een grot in de buurt van Subiaco, waar hij drie jaar doorbracht om te bidden en om te strijden tegen de vleselijke verleidingen die hem kwelden. Op een nacht droomde hij van een meisje dat hij had leren kennen in Norcia. Dit visioen bracht hem zo van zijn stuk, dat hij naakt in de brandnetels sprong, waarop die prompt – aldus Gregorius – in rozen veranderden.
Na deze wonderbaarlijke gebeurtenis kreeg hij de leiding over een klooster op zich. Benedictus voerde er zo’n strenge discipline in, dat de monniken besloten om hem te vermoorden. Toen die samenzwering aan het licht kwam, keerde Benedictus terug naar Subiaco en stichtte daar twaalf kloosters.
Dit initiatief viel in slechte aarde bij de dorpspriester, een zekere Fiorentius, die het werk van Benedictus probeerde te saboteren door gif in zijn brood te stoppen. Ook deze aanslag mislukte: in plaats van Benedictus at een kraai het brood op. Fiorentius smeedde vervolgens het plan om de monniken in het verderf te storten door zeven jongedames een striptease te laten opvoeren in de kloostertuin. Na de confrontatie met dit optreden besloot de heilige de aftocht te blazen. Echter niet voordat hij nog een laatste wonder had verricht. De pastoor had, om beter te kunnen genieten van het schouwspel van Benedictus’ vertrek, plaatsgenomen op een balkon. Zijn uitzichtpunt stortte plotseling in en Fiorentius raakte bedolven onder het puin.