Mythen, sagen en legendes vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Het volgende verhaal speelt zich af in het dorp Boffetto en gaat over de dodenverering die hier nog zeer levendig is.
Zoals bekend, verdwijnt in de nacht van 31 oktober op 1 november, het feest van Allerheiligen, de rigoureuze scheiding tussen de wereld van de doden en de levenden. In Boffetto vertelt men dat de doden de levenden bezoeken voordat deze op hun beurt op 2 november, Allerzielen, het bezoek beantwoorden door naar het kerkhof te gaan.
Precies om middernacht van 1 november verlaten de doden het kerkhof van het dorp in een processie met kaarslicht en trekken naar de naburige kerk om te bidden. Daarna gaat de optocht uit elkaar omdat alle deelnemers een bezoek gaan brengen aan het huis van hun geliefden die nog in leven zijn.
Volgens de traditie hoeven ze niet te zoeken maar laat men kastanjes op tafel als teken van gastvrijheid en van de liefde die niet verzwakt in de tijd. De doden op hun beurt maken hun affectie kenbaar door een eenvoudig maal te consumeren.
Dit alles gebeurt in het diepste geheim. Maar er is altijd wel iemand die niet zomaar gelooft wat er gezegd wordt en die net als de ongelovige Thomas met eigen ogen wil zien wat er werkelijk gebeurt.
Deze ongelovige, in het geval van Boffetto, was een boer die het niet aan nieuwsgierigheid ontbrak. Hij besloot om zijn natuurlijke tegenzin en begrijpelijke angst te overwinnen om zelf deze grandioze gebeurtenis als toeschouwer mee te maken. Hij keek al uit naar het uur om later trots aan iedereen in het dorp te kunnen vertellen wat er gebeurde en zo liet hij zich ongezien opsluiten in de kerk en wachtte vele uren gedurende de nacht in de stekende koude van de eerste herfstdag.
Zo brak eindelijk het gevreesde middernachtelijk uur aan en begon de geheimzinnige optocht. Ze kwamen langzaam dichterbij, de zielen van de overledenen, psalmen zingend met vaste en ingetogen stemmen, zich nergens voor hoevend te haasten en met alle tijd om de lof van de Heer te bezingen. Ze kwamen de kerk in, namen plaats in de banken en vierden de liturgie ter ere van Allerheiligen, de meest illustere van de hemelse liturgieën. Allen hadden een kaars in de hand. Dit schouwspel was meer ontroerend dan angstaanjagend.
De boer echter behield de tegenwoordigheid van geest om de vreemdheid van zijn eigen situatie op te merken aangezien hijzelf nog levend was en geen kaars in de hand had. Dit detail bleef niet onopgemerkt: een dode kwam op hem af, gaf ook aan hem een kaars en daarmee kon hij in alle rust die verenigbaar was met zijn uitzonderlijke situatie, deelnemen aan de voortgang van de riten tot het moment dat de viering was beëindigd en de zielen naar buiten gingen en zich verspreidden door de nauwe straten van het dorp, iedereen op zoek naar hun vroegere geliefde.
Eerst toen kon de boer, niet meer geconcentreerd op alles wat rond hem gebeurde, kijken naar wat hij in zijn hand had. Goed kijkend, bemerkte hij tot zijn schrik dat hij niet over een kaars streek, maar over de vinger van een skelet. Iemand had hem die vinger gegeven en wat voor vinger!
Dit verhaal werd in 1976 geschreven door oudleerlingen van de basisschool in Piateda en opgenomen in de bundel van M. dei Cas