Het is geen toeval dat Italië en snelheid zo vaak in één adem worden genoemd. Merken als Ferrari, Lamborghini en Maserati heeft voortgebracht. Zelfs de Vespa vertegenwoordigt de liefde van de gemiddelde Italiaan voor vrijheid en snelheid. Geen wonder dat ruim 100 Italiaanse autocoureurs ooit achter het stuur kropen van een auto in de hoogste klasse van het autoracen, de Formule 1. Niet allemaal waren ze even succesvol. In deze reeks maken we plaats voor de bekendste en succesvolste F1-racers uit Italië. Vandaag: Nino Farina.
Nino Farina werd geboren in Turijn op 30 oktober 1906. In datzelfde 1906 richtte zijn vader Giovanni, die in Asti was geboren maar naar Turijn verhuisde waar hij in een carrosseriebedrijf werkte, de Società Anonima Stabilimenti Industriali Giovanni Farina op. Snelheid en motoren zijn de grote fascinatie van het begin van de 20e eeuw.
Het bedrijf Farina is dan ook geen gewone onderneming. De Stabilimenti Farina zou een smeltkroes van innovatie zijn. Het maken van auto’s draaide immers nog om experimenteren, het produceren van prototypen. Het bedrijf zou een laboratorium van ideeën worden voor buitengewone technici en ontwerpers die hun stempel zouden drukken op de geschiedenis van de auto. Zoals Mario Revelli di Beaumont, Pietro Frua, Alfredo Vignale en Franco Martinengo werkten er.
Onder de medewerkers was er ook Giovanni Battista, bekend als Pinin. Hij zou tot 1930 in het bedrijf blijven. Daarna richtte hij de Società Anonima Pinin Farina op. Dit bedrijf zou de tijd ongeschonden doorkomen en een absolute uitblinker van Italiaans design worden.
Kortom, de familie Farina gaf als weinig anderen om motorsport en serieproductie.
Stichting van Alfa
Op 24 juni 1910 nam een groep Lombardische ondernemers de activiteiten over van de Società Anonima Automobili Darracq. Deze groep richtte de A.L.F.A. op, of Anonima Lombarda Fabbrica Automobili, die in 1918 Alfa Romeo werd dankzij het meerderheidsbelang dat ingenieur Nicola Romeo verwierf. Nicola Romeo was een buitengewoon man, arm geboren in het kleine Napolitaanse dorpje Sant’Antimo. Later werd hij ingenieur, ondernemer, vader van zeven kinderen, senator van het Koninkrijk en weldoener.
Alfa Romeo werd meteen protagonist van de esthetiek van snelheid. Nino Farina, met een racefanatieke vader die hem meenam naar de
circuits, ademde deze omgeving meteen in. Die omgeving had een rode ondertoon, want al in Nino’s tienerjaren hadden de Italiaanse auto’s die deelnamen aan internationale Grand Prix-races de rode kleur. In die tijd onderscheidde elk land zich door zijn eigen kleur.
Emilio Giuseppe Farina. Een te lange naam voor iemand die snelheid in zijn bloed had. Er wordt gezegd dat zijn eerste wedstrijd een fietswedstrijd was met jongetjes die net als hij een paar jaar oud waren. Men vertelt dat hij die ook won: misschien wel zijn eerste overwinning. Misschien begonnen ze hem toen al Nino te noemen.
Een leven in de race
Nino is net 19 jaar oud toen hij op een Chiribiri – een juweel van de Italiaanse auto-aeronautiek dat een kort leven beschoren was van twintig jaar – zijn eerste officiële race reed. Dat was de Aosta-Gran San Bernardo, een bergrace met een hoogteverschil van bijna 2000 meter vol met bochten en haarspeldbochten. Nino is onstuimig en vitaal van karakter. Zo blijkt ook in de race: op de Aosta-Gran San Bernardo belandt hij van de weg. Dat zal niet de laatste keer zijn.
Nino racet maar tussen de races door vindt hij tijd om te studeren. Hij rijdt met Maserati. Hij racet met de Scuderia Ferrari, die destijds met Alfa Romeo’s racete. Daar ontmoet hij Tazio Nuvolari die hem adviseert en coacht.
In 1937 won Nino Farina de Grand Prix van Napels in een Alfa Romeo 12C en in 1939 de Grand Prix van Zwitserland in de categorie Voiturette met de Alfa Romeo 158, ook wel Alfetta. De wereldoorlog breekt uit. Het betekent oponthoud in Nino’s carrière. Als cavalerieofficier is hij één van de gelukkigen die naar huis kunnen terugkeren.
De oorlog eindigt, het leven begint opnieuw in een Italië dat heropgebouwd moet worden. Nino begint meteen weer met racen. In 1946 wint hij met de Alfa Romeo 158 de First Nations Grand Prix en in 1948 wint hij hem opnieuw, dit keer in een Maserati 4CLT. Ook in 1948, tijdens de Grand Prix van Garda, reed hij in een Ferrari 125 F1 en won hij de eerste officiële trofee op een wegcircuit voor het herboren team uit Maranello. In 1949 won hij opnieuw in een Maserati, de Grand Prix van Lausanne.
Geboorte Formule 1
En zo werd het 1950. Voor de autosport is 1950 een cruciaal jaar. Van de Formule Grand Prix in de begindagen tot het korte bestaan van de Formule A, met een programma van zeven Grands Prix in iets meer dan drie maanden, start de Formule 1 definitief op.
Nino Farina is er uiteraard bij. Hij rijdt in het officiële Alfa Romeo-team met een geweldige auto, de 158. Zijn teamgenoten waren stuk voor stuk grootheden, met zelfs enkele toppers: Manuel Fangio, Luigi Fagioli en Piero Taruffi. Manuel Fangio is in topvorm en lijkt de gedoodverfde winnaar.
Maar zo zal het niet lopen. Alle zeven races – eigenlijk zes omdat alleen Amerikaanse coureurs deelnemen aan het circuit van Indianapolis – zullen een gevecht blijken tussen de sterkste coureurs van het moment. Dat zijn de Alfa Romeo-rijders. Enkel Alberto Ascari in een Ferrari zal meespelen, maar nooit een echt gevaar vormen.
De Britse Grand Prix werd verreden op 13 mei op het circuit van Silverstone, voor meer dan 100.000 toeschouwers. De koninklijke familie ziet een podium dat helemaal Rosso Alfa kleurt. Voor Piero Taruffi, Manuel Fangio en Reg Parnell, de laatste een gastrijder van Scuderia Alfa Romeo, gaat Nino Farina met de eerste plek aan de haal in de eerste officiële Formule 1-race.
Buiten de Formule 1-kalender wint hij op 9 juli de 4e Grand Prix van Bari en op 26 augustus de BRDC International Trophy, wederom op Silverstone.
In de Formule 1 wint Nino Farina op 4 juni de Grand Prix van Zwitserland en eindigt hij op 21 mei tweede in de Grand Prix van Monaco. Op 18 juni komt hij als vierde in de Grand Prix van België obver de streep en op 2 juli tweede in die van Frankrijk.
Kampioen
De Grand Prix van Italië is de laatste race van het Formule 1-seizoen. Op 3 september op Monza is niet alleen het winnen van de Grand Prix van belang. Het is ook en vooral die van de toekenning van de eerste wereldtitel. De drie F’s, zoals de pers Farina, Fangio en Fagioli noemt, staan immers binnen een paar punten van elkaar: elk van hen kan nog winnen. Nino Farina staat derde achter Manuel Fangio en Luigi Fagioli.
Alfa Romeo introduceert in Monza de nieuwe 159, een krachtigere evolutie met geavanceerdere mechanische oplossingen dan de 158. Alfa zette er twee op de baan, een voor Manuel Fangio en een voor Nino Farina. In de oefenronden maakt Alberto Ascari met zijn Ferrari 575, die ook zijn debuut maakt, duidelijk dat hij alles op alles wilt zetten.
De race verloopt uiterst spannend. Ascari die niet opgeeft en zijn Ferrari tot het uiterste drijft. Fangio die de snelste ronde neerzet en als een bezetene doorrijdt tot een tweede panne hem voorgoed uit de race haalt. Zo is het uiteindelijk Nino Farina die de race en de wereldtitel wint. De eerste Formule 1-titel kleurt “rosso Alfa”.
Alfa Romeo stopt
In 1951 zal de Formule 1 in het teken staan van het duel tussen Fangio en Ascari, waarbij de Argentijn zegeviert en de wereldtitel voor Alfa Romeo in de wacht sleept. Nino, nog steeds in Rosso Alfa, wordt vierde.
Het jaar daarop gebeurt het ondenkbare. Alfa Romeo is sinds 1937 eigendom van de Italiaanse staat. In het Italië van de Wederopbouw was het investeren van publieke middelen om een hoofdrol te blijven spelen in de Formule 1 geen prioriteit. Men zag niet meteen de indirecte effecten die investeringen in technisch en motorsportonderzoek konden hebben op de economie. Alfa Romeo stapt dus uit de Formule 1.
Het ligt voor de hand dat een talent als Farina niet zonder aanbiedingen blijft. Na zijn vertrek bij Alfa vervolgt Nino zijn race bij Rosso Ferrari. Daarmee boekt hij succes en verdient hij het onvoorwaardelijke respect van Enzo Ferrari. Zo wordt hij tweede in het coureurskampioenschap in 1952, derde in 1953, achtste in 1954 en vijfde in 1955.
Nino Farina behield zijn branie en racestijl zelfs in Ferrari en bleef een onbetwiste protagonist van de Italiaanse en wereldwijde autosport. Het levert grote rivaliteit op, met name met Alberto Ascari. Bij de automerken wordt die rivaliteit doorgetrokken tussen Ferrari en Maserati.
Schrijnend in dit verband is het geval van de Grand Prix van Zwitserland in 1953. In ronde 47 werd Ascari gedwongen om een pitstop te maken. Toen hij terugkwam op de baan, reed Farina aan de leiding. Teamorder was om hun posities te behouden, maar Ascari dacht er niet eens over na, hij racete als een gek, reed de snelste ronden, werd eerste en won het wereldkampioenschap.
Het jaar daarop verliet Ascari Ferrari en stapte over naar Lancia. Nino Farina zou bij Ferrari blijven tot zijn pensioen in 1955. Zijn laatste race zou plaatsvinden op Monza, op 11 september, voor de Grand Prix van Italië. Ferrari zou hem laten racen in een Lancia, het team dat het had overgenomen. Immers had Ferrari de Lancia-renstal overgenomen na de tragische dood van Alberto Ascari. Dat was tenminste het plan, want Nino crashte in de oefenronden en was er niet bij de start.
Dood
Het stond in de sterren geschreven dat een leven gekenmerkt door snelheid ook zijn epiloog zou vinden in snelheid. In 1966 reed Nino Farina, zoals steeds met gestrekte armen, rookte nog steeds Cubaanse sigaren en was de roes van snelheid en vrouwelijke charme nog niet vergeten.
Die dag rijdt hij in een Ford Cortina ‘ontwikkeld door Lotus’, een grand tourer die zeker niet mooi genoemd kan worden, maar wel gehomologeerd is voor de racerij en een pk-monster is. Nino geeft volgas op de weg naar Aiguebelle. Hij wil zo snel mogelijk naar de Grand Prix van Frankrijk in Reims. Daar wil hij niets missen nu hij slechts toeschouwer is en alles kan zien. In een bocht gaat het mis: de auto gaat over de kop, raakt van de weg. Farina, de eerste wereldkampioen F1, is niet meer.