Mythen, sagen en legendes vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Men vertelt dat in lang vervlogen tijden er in de vlakte die Bormio met Premana verbindt, een elegante dame woonde. Ze woonde in een prachtig huis omgeven door bomen en weiden. Het huis had fraaie torens en hoge spitsen die verbindingen leken te vormen tussen hemel en aarde. Gracieus en mooi werd de dame omringd door vele bedienden, pages en gezelschapsdames die zorgden voor de verplichtingen van iedere dag, terwijl oplettende jagers ervoor zorgden dat beren en wolven niet te dicht bij het kasteel konden komen.
Om de tijd door te brengen borduurde ze met veel smaak een prachtig doek van fijn linnen, of ze schreef lange verhalen over wat ze zou willen doen als ze haar leven opnieuw zou mogen beleven.
Op een dag werd de rust verbroken door schallende trompetten die de passage verkondigden van een onbekende, vergezeld door zijn ezeltje dat beladen was met vaatjes wijn. De jongen was gekleed als een dorpeling: grote kousen tot halverwege het been, een rood vest en tegen de stekende kou een zware, zwarte mantel. Wat te zeggen?
Voor de prinses van het huis was het als een bliksemstraal bij heldere hemel, of beter alsof ze werkelijk door de bliksem werd getroffen! Toen ze hem zag begon haar hart te kloppen. Het was of ze even geen lucht meer kreeg en of iedereen dit ogenblik van aangename verlegenheid kon zien. Ze werd eerst bleek en daarna kreeg ze een rode kleur. Ze opende haastig de deuren van het paleis, liet de tafels feestelijk dekken, vroeg aan de muzikanten het beste van hun repertoire te spelen en de onbekende vriendelijk te ontvangen.
De dagen gingen voorbij en de vermakelijke en vrolijke jongen vroeg toestemming om afscheid te mogen nemen om zijn wandeling voort te zetten naar de andere kant van de Alpen, waar men hem met ongeduld verwachtte, samen met zijn kostbare vracht om de feesten ter ere van Sint Gallo te vieren.
Verdrietig, maar met begrip ervoor dat men het hart van iemand die geen gevangenen wil zijn niet kan opsluiten, gaf de dame opdracht de paleisdeuren weer te openen en de vagebond weer te laten gaan. Ze keek hem na tot hij aan de horizon verdween en snelde daarna naar de hoogste toren om opnieuw het moment van afscheid te voelen. Zoet en bitter tegelijk.
Toen zij hem niet meer kon zien, ging ze weer terug de trap af naar haar kamers, die vanaf dat moment veel donkerder schenen. Het was zo erg dat ze ernstig ziek werd en het voorjaar niet meer zou beleven. Iedereen huilde en herinnerde zich haar als de dame van Sint Gallo. Men verliet het trieste kasteel en gaf het aan ijverige paters die het veranderden in een prachtige kerk.
