Het Valchiavenna is het dal van de rivier de Mera, die vanuit de Alpen in zuidelijke richting stroomt en uitmondt aan de noordpunt van het Comomeer. De belangrijkste plaats is Chiavenna, aan de voet van de Alpen. Bij dit dorp beginnen twee routes naar Zwitserland, één over de Splugapas, de ander over de Maloja en Julierpas. Rond Chiavenna en de verschillende zijdalen spelen talloze legendes, waarvan je er hier een kan ontdekken.
Het valt op dat er veel verhalen zijn waarin heksen of duivels een rol spelen. Dit komt ons nu ongeloofwaardig over, maar voor de mensen in die vroegere eeuwen was dit niet het geval. Heksenvervolgingen (inquisitie) vonden in dit hele gebied veelvuldig plaats. Talloze vrouwen eindigden dan ook op de brandstapel.
Alfredo Martinelli vertelt het volgende verhaal over ene Quirolo uit het Val Chiavenna[1].
Quirolo die geld nodig had en ook hoopte bekend te worden verkocht daartoe zijn ziel aan de duivel. Maar een bijzonderheid daarbij was dat de duivel eiste dat zijn vrouw hetzelfde deed. Zij echter peinsde er niet over: devoot als ze was, zou ze voor niets in de wereld willen afzien van de goddelijke genade. Ze leed zowel onder de verdorven keus van haar man als onder zijn volhardendheid, die haar droevig stemden. Ze besloot daarom de hulp van de Madonna in te roepen.
Veinzend toe te geven aan de wil van haar man, ging ze met hem naar de afgesproken plaats voor de afspraak met de duivel. Maar ze had het volgende plan: Als ze de Vallei van San Giacomo ingingen, passeerden ze de kerk van Gallivaggio op korte afstand en ze zou hem vragen haar naar binnen te laten gaan voor een laatste gebed. Quirolo stemde tegen zijn zin in en bleef buiten staan, want hij kon na het pact met de duivel niet meer tegen de lucht van kaarsen.
Het was in de maand mei, de Mariamaand, en de vrouw ging de kerk in, huilend en de Madonna biddend om hulp en deze luisterde. Ze bracht de vrouw in een diepe slaap en trad buiten de heilige muren in de gedaante van de vrome vrouw. Terwijl de vrouw sliep, ging ze naar de man klaar om verder te lopen. Toen de twee de plaats bereikten waar de duivel ze zou opwachtten, merkte deze meteen dat hij niet tegenover een gewone vrouw stond, maar voor de moeder van de Heer.
Meteen toen hij haar zag, sprong hij achteruit en begon heen en weer te zwaaien. Hij voelde zich bedrogen. Daarop vluchtte hij naar het Val Rabbiosa, naar het midden van de gelijknamige kloof, een weg die naar de hel leidt, een bergspleet waar nooit iemand komt. Quirolo was getuige van dit alles zonder dat hij van de verrassing kon bewegen. Toen de duivel verdwenen was stamelde hij een vraag aan de vrouw. Op dat moment veranderde die en werd omringd door licht terwijl ze een roos toonde waaruit een druppel bloed druppelde. De roos van mei, de Mariamaand. Daarop verdween ze. Op haar plaats verscheen zijn echtgenote, glimlachend.
Quirolo begreep het, had bittere spijt en zag af van het geld en de bekendheid. Van de duivel werd nooit meer iets vernomen maar niemand durfde meer naar de bergkloof in het hart van de Val Rabbiosa te gaan.
[1] A. Martinelli, L’erba della memoria-Leggende e racconti valtellinesi, Picolo Tibeti, Milaan 1964, 139-147.