Het Valchiavenna is het dal van de rivier de Mera, die vanuit de Alpen in zuidelijke richting stroomt en uitmondt aan de noordpunt van het Comomeer. De belangrijkste plaats is Chiavenna, aan de voet van de Alpen. Bij dit dorp beginnen twee routes naar Zwitserland, één over de Splugapas, de ander over de Maloja en Julierpas. Rond Chiavenna en de verschillende zijdalen spelen talloze legendes, waarvan je er hier een kan ontdekken.
Het valt op dat er veel verhalen zijn waarin heksen of duivels een rol spelen. Dit komt ons nu ongeloofwaardig over, maar voor de mensen in die vroegere eeuwen was dit niet het geval. Heksenvervolgingen (inquisitie) vonden in dit hele gebied veelvuldig plaats. Talloze vrouwen eindigden dan ook op de brandstapel.
Halverwege San Pietro en Era ligt het Val Bolgadregna en ook hier zijn de bewoners altijd onder de indruk geweest van de enorme zwerfkeien die hier door het gletsjerijs zijn achtergelaten. Men begreep niet waar deze zware rotsblokken vandaan waren gekomen en in de volksfantasie werden de mysterieuze krachten die hier een rol hadden gespeeld vaak gerelateerd aan heksen. Zo vinden we langs het voetpad dat naar Piazza Caprara leidt, een steen die door zijn vorm ‘sas da l’öof’, dat wil zeggen ‘eiersteen’ wordt genoemd. In dit geval werd verteld dat dit in werkelijkheid het ei was van een draak. In een ver verleden moesten er velen van deze dieren in het Valchiavenna hebben geleefd. Misschien was dit wel een ei van de verschrikkelijke draak uit het nabijgelegen Val Bregaglia, die zich voedde met voorbijgangers. Van dit dier wordt ook gezegd dat het graag grote hoeveelheden zout verorberde, waardoor het zo’n dorst kreeg dat het een heel bergmeer leeg kon slobberen om de dorst te lessen.
Anderen echter beweerden dat het niet om een draak ging, maar om een basalisk, half haan, half vliegende draak en gevreesd door de boeren, omdat hij alleen al met zijn blik een mens in as kon veranderen. De basalisk zou groeien binnen het honderdste ei van een kip. Als je zo’n ei vond, moest je het onmiddellijk over je schouder gooien en je beslist niet omdraaien en zeker niet als je een afschuwelijk lawaai hoorde want dan was het monster uit het ei gekomen en was het zaak om weg te wezen.
Een heel ander verhaal, dat speelt in de bergen bij Era, is het volgende.
Boven het dorp op de ‘Mot di San Andrea‘ lag een grote ruïne, nu geheel bedekt door struiken waar volgens de mensen vroeger een palazzo van zeer rijke heren lag. Men zei dat er waarschijnlijk een pan vol goudstukken onder het puin lag.
Op een keer passeerde iemand toen het al donker was, de ruïne en zag een licht schijnen bij een venster. Verschrikt haastte hij zich omlaag naar het dorp en vertelde aan iedereen wat hij had gezien. Vanaf die tijd vertelde men in het dorp allerlei fantastische verhalen over de ruïne.
Jaren later vertelde een oude man, die hoge koorts had en ijlde, dat hij vele keren ’s nachts naar de ruïne was gegaan om het goud te zoeken, maar nooit iets had gevonden. Daarop begrepen allen dat het verhaal op louter fantasie berustte.
De moraal van het verhaal: Het is niet alles goud wat er blinkt en lichten, die men ‘s nachts in de bergen ziet, zijn meestal slechts fantasieën.