Tijdens het bewind van paus Stefanus II (752-757), de man die de hulp van de Franken tegen de Longobarden inriep, werd de Donatio Constantini opgesteld, een valse akte die bol staat van wonderen, anachronismen en leugens.
In 314, zo vertelt het document, werd een priester genaamd Sylvester tot paus gewijd. De stad werd in die dagen geteisterd door een stinkende draak die met zijn walgelijke adem een slachting aanrichtte onder de inwoners. Het monster woonde in een spelonk aan de voet van de Tarpeïsche rots. Niemand durfde het op te nemen tegen de draak, totdat de paus op een dag ongewapend afdaalde in het hol en het beest gevangennam.
Een paar dagen later werd de stad getroffen door een nog groter ramp: Constantijn had de vervolging van de christenen verordonneerd. Sylvester moest vluchten en zocht een goed heenkomen in een grot. Daar hoorde hij dat de keizer lepra had gekregen. De artsen aan het hof waren wanhopig, geen enkele behandeling sloeg aan. Zij raadden de keizer aan om zich onder te dompelen in een bad, gevuld met bloed van pasgeboren kinderen. Een gruwelijk recept, dat door Constantijn werd afgewezen.
Diezelfde nacht kreeg de keizer in een droom de verblijfplaats van Sylvester door van Petrus en Paulus. Constantijn dacht dat het om een arts ging en liet hem halen. De paus haastte zich naar het ziekbed en na een korte spirituele therapie stapte de keizer in een bad en kwam er volledig genezen weer uit. De vervolging werd onmiddellijk opgeheven en het christendom werd uitgeroepen tot de officiële staatsgodsdienst (wordt vervolgd).