In de 7e eeuw nog beleed Rome voortdurend de eigen gehoorzaamheid aan Byzantium, dat formeel nog aanspraak maakte op Italië, maar de toon verried steeds meer tegenspraak. Twee gebeurtenissen versnelden de crisis in de verhoudingen: het edict tegen religieuze disputen – de Typos – en het edict tegen de verering van afbeeldingen.
De Typos werd in het jaar 648 uitgevaardigd door de Byzantijnse keizer Constans II. Hij had een hekel aan de monniken, die wat hem betreft een plaag vormden voor het rijk en de boel verziekten. Alleen al in Byzantium waren er zo’n tienduizend. Ze leefden van aalmoezen en bewaarden in hun kloosters relikwieën van heiligen en martelaren, die door het goedgelovige plebs vereerd werden als wonderbaarlijke talismannen. Ze deugden niet, waren twistziek en bemoeiziek, wakkerden onrust aan en zetten samenzweringen op touw. Constans had de illusie dat hij met de Typos een einde kon maken aan de oeverloze debatten die de monniken ontketenden, een onhebbelijkheid waarmee nu ook de gewone clerus besmet was geraakt.
Bij de inwerkingtreding van de Typos brak in Italië brak de hel los. Paus Martinus riep een concilie bijeen en liet de patriarch excommuniceren. Stilzwijgend was het vonnis voor de keizer bedoeld. Vastbesloten om de Typos ook in Italië door te voeren droeg de keizer exarch Olympius op om zich naar Rome te begeven en de paus uit de weg te ruimen. Dat deed Olympius, maar de huurmoordenaar die de taak had om Martinus neer te steken tijdens de misdienst, werd op het moment suprême door blindheid getroffen. Tenminste, zo melden de kerkelijke bronnen (wordt vervolgd).