In 625 leverde de Byzantijnse vloot in de wateren bij Alexandrië slag met de Arabische. De strijd eindigde met de totale nederlaag van de Grieken en de Middellandse Zee werd Arabisch territorium.
Een paar weken later arriveerden Arabische schepen bij Syracuse, destijds een bloeiend handelscentrum van de Byzantijnen. Vroeg in de ochtend werd de stad overrompeld en geplunderd. Na de overval keerden de Arabieren terug naar huis. Er volgden nog vaker overvallen, maar het ging steeds om incidentele acties, die tot het begin van de 9e eeuw nooit gebaseerd waren op een vooropgezet invasieplan.
Dat veranderde in 827. Op verzoek van Syracusaanse rebellen die in opstand waren gekomen tegen het Byzantijnse gezag stuurde emir Ziyadat Allah zeventig schepen die kant op, met aan boord zevenhonderd paarden en tienduizend man, waaronder enkele duizenden piraten. Daarmee begon de systematische verovering van Sicilië door de Arabieren. De eerste stad die hun in handen viel was Marsala.
In 831 trokken de invallers richting noordoosten. In datzelfde jaar moest Palermo zich overgeven en werd daar een gouverneur geïnstalleerd. De verovering door de Arabieren betekende het einde van de Byzantijnse overheersing. De Grieken hadden zich impopulair gemaakt met hun ondraaglijke belastingen en hun bloedige repressie van de talloze opstandpogingen van de Sicilianen. Het ongenoegen onder de eilandbewoners was mede oorzaak van het feit dat de Arabieren weinig tegenstand ontmoetten.
Palermo werd het middelpunt van een nieuwe beschaving, die zich als een olievlek over heel Sicilië verspreidde en zelfs het zuiden van het Italiaanse vasteland niet onaangeroerd liet.