In deze reeks belichten we telkens een model dat in de geschiedenis van de (Italiaanse) auto een belangrijke rol heeft gespeeld, zij het door zijn techniek, styling, populariteit of andere reden.
De Alfa Romeo 158/159, ook bekend als de Alfetta (kleine Alfa in het Italiaans), is een Grand Prix raceauto, ontwikkeld door ingenieur Gioacchino Colombo gedurende 1937. Met uitzondering van de oorlogdjaren, zou de auto actief in dienst blijven van 1938 tot 1951. Het is één van de meest succesvolle raceauto’s ooit geproduceerd – de 158 en zijn afgeleide de 159, behaalden 47 overwinningen uit 54 ingeschreven Grands Prix.
In de handen van Villoresi won de auto zijn eerste race in 1938 en bleef succesvol tot het uitbreken van de oorlog. Alfa Romeo verborg de auto’s tijdens de oorlog.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de auto in aanmerking voor de nieuwe Formule 1 die de autosportfederatie in 1947 introduceerde. In handen van coureurs als Nino Farina, Juan Manuel Fangio en Luigi Fagioli domineerde hij de eerste twee seizoenen van het wereldkampioenschap voor coureurs.
In 1950 ontstond het Formule 1 kampioenschap zoals wij dat nu kennen. Zowel in 1950 als 1951 won Alfa Romeo het kampioenschap, eerst met Nino Farina, dan met Juan Manuel Fangio als rijders.
Aan het eind van het seizoen van 1950 paste Alfa Romeo de auto aan en hernoemde het model 159. Was het vermogen in 1938 nog 190 pk, dan was dit geleidelijk tot 1951 gestegen tot 425 pk. Daarmee was de auto sneller dan 300 km/u. Het verbruik van ruwweg 190 liter per 100 km moest je erbij nemen.
Omdat Alfa Romeo ondertussen een staatsbedrijf was geworden, werden de budgetten voor autosport evenwel geschrapt en zag Alfa Romeo zich genoodzaakt zich terug te trekken. Fangio gebruikte nog eenmaal een 159 voor de Grand Prix van Merano (Trentino) in 1953 en won ook die. Het was de laatste overwinning van de Alfetta.