Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
Er was eens, in een bekoorlijk dorp aan het meer, een sterke en moedige jonge man. Hij woonde in een palazzo, waar ook zijn vader, grootvader en voorvaders hadden gewoond: een huis met dikke muren, hoge vensters en met het familiewapen boven de ingang.
De jongeling, Gontrano, leefde gelukkig volgens de gewoonten die bij zijn leeftijd hoorden: de jacht, overdadige banketten en paardrijden in de omgeving, waren zijn enige bezigheden.
De seizoenen en jaren gleden langzaam voorbij, zonder dat de wereld veranderde en alles bleef vredig. Op een dag in april stond Gontrano voor het raam, kijkend naar de wolken die uit het meer leken te komen en voor de zon schoven. Maar plotseling werd zijn oor getroffen door gezang, een stem als uit het Paradijs drong diep bij hem binnen. Hij bleef als betoverd staan door die zachte tonen en boog zich voorover: op het balkon van een eenvoudig huis aan de overkant spreidde een meisje met gouden haren de lakens uit om te drogen en haar stem klonk vrij en zilverachtig als de zang van een nachtegaal.
De jongeman stond als door de bliksem getroffen: hij begreep meteen dat zonder haar zijn leven geen zin meer had. Hij haastte zich naar buiten en riep haar. Ze zag hem en kreeg een kleur.
Hun liefde bloeide op als een kostbare bloem, kostbaar maar sterk, bestand tegen vrijwel alle tegenspoed. En die tegenspoed kwam al heel snel: hoezo zou een telg van een adellijke familie met een arme boerendochter kunnen trouwen? Zoiets was nog nooit eerder gebeurd. Maar Gontrano gaf niet toe en op een maanverlichte nacht schaakte hij haar – zoals gebruikelijk in die omstandigheden. De twee renden door de straten van het dorp en kwamen bij het strand waar een gondel op hen lag te wachten.
Ze gingen meteen het meer op: de jonge man roeide uit alle macht, het meisje, bang sloeg haar sjaal om de rug. En toen stak de wind op en begonnen de golven op te komen terwijl angstwekkende bliksemschichten de zwarte lucht verlichtten. Het bootje werd heen en weer geslingerd als een strootje en werd bedolven onder schuimende golven.
Van de twee geliefden restte niets dan de herinnering. Hun lichamen werden nooit teruggevonden, voor eeuwig verslonden door de draaikolken van het meer.
En in het dorp bleef het oude palazzo van de jongen en het arme huis van het meisje. En de meedogenloze tijd verstreek en liet de stenen verbrokkelen.