Nadat Attila, de Gesel Gods, in 451 min of meer klop had gekregen in de gruwelijke slag op de Catalaunische Velden, althans die slag niet wist te winnen, trok hij zich tijdelijk terug. Het jaar daarna kwam hij opnieuw aanzetten, dit keer meer speciaal erop gebrand om Italië in zijn bezit te krijgen. Hij legde een aantal steden in de as, waaronder Aquileia, en plunderde andere, zoals Vicenza, Verona, Brescia en Milaan.
Vervolgens voltrok zich een mirakel. Ongeveer op de plek waar de Mincio uitmondt in de Po kwam paus Leo I hem tegemoet, met het kruis in de hand. De Opperherder gebood de Hun om te vertrekken, waarop deze braaf rechtsomkeert maakte. Rafael legde deze scene vast in een fraai fresco dat in het Vaticaan te bewonderen is.
Het is natuurlijk een propagandaverhaal. Voor zover bekend maakte de paus, in de vijfde eeuw niet veel meer dan de bisschop van Rome, deel uit van een grotere delegatie. Wellicht werd Attila afgekocht met een berg goud, iets waar hij zeer gevoelig voor was. Misschien kampte hij met logistieke problemen of werden zijn troepen uitgedund door epidemieën. Of hij was zelf al ziek, want niet lang na zijn aftocht overleed hij. Dat was meteen ook het einde van de Hunnen. Niets tot stand gebracht, alleen gemoord en verwoest.