Mythen en sagen vind je overal ter wereld, zo ook in de streek rond het Comomeer. In deze reeks komen de oude volksverhalen, die van generatie tot generatie daar zijn doorverteld, weer tot leven.
In het jaar 488 na Chr. viel Theodorik, koning van de Oostgoten vanuit het noordoosten Italië binnen. Hij versloeg de Germaan Odoaker eerst bij Verona en daarna nogmaals aan de Adda (11 augustus 490). Van hieruit wilde hij zo snel mogelijk geheel Noord-Italië in zijn macht krijgen.
In september arriveerde hij met zijn leger bij Cernobbio, vanwaar hij wilde oversteken naar de oostelijke oever van het meer. Echter beschikte hij niet over boten om zijn manschappen over te zetten. Theodorik wilde geen tijd verliezen om zijn tegenstanders niet de kans te geven een huurleger te werven. Hij zon daarom op mogelijkheden om boten of vlotten te krijgen. Maar wat hij ook probeerde, het lukte hem niet in de naaste omgeving voldoende transport te organiseren.
Toen de avond viel, sloeg het leger zijn tenten op aan de oever van het meer. Theodorik zat ’s avonds voor zijn tent en zag hoe de manschappen de ene wijnzak na de andere leegden. Daardoor kreeg hij plotseling een geweldig idee.
Hij liet zijn soldaten al die duizenden leren wijnzakken leeg maken en opblazen en daarmee kreeg hij een prachtige verzameling luchtkussens. Op die drijvers liet hij planken leggen waardoor er een soort vlotbrug ontstond. Zo kon het leger de volgende dag met volledige bepakking het meer oversteken.
Om het succes te vieren, richtte hij ’s avonds een groot feest aan, waarbij hij alle zakken tegelijk liet opblazen tot ze knapten en er een knal als van de donder over het meer galmde.