Toen de Gotische koning Theodorik Italië had veroverd (494), was zijn relatie met de Kerk aanvankelijk goed, ofschoon hij zelf het arianisme aanhing. Theodorik was zelf vrij tolerant en bemoeide zich niet zo met kerkelijke aangelegenheden. Toch beraamde de Kerk samen met Byzantium zijn ondergang.
In 524 vaardigde de Byzantijnse keizer Justinus een edict uit tegen ketters en manicheeërs, als gevolg waarvan ariaanse kerken omgedoopt werden tot katholieke. Theodorik riep paus Johannes bij zich en gaf hem te verstaan dat hij in Constantinopel om intrekking van het edict moest gaan vragen. De oude, zieke paus wilde niet, maar Theodorik was onvermurwbaar. Hoewel zich volgens de Kerkelijke annalen tijdens Johannes’ reis talloze wonderen voltrokken, keerde Johannes onverrichterzake terug naar Rome. Theodorik beschuldigde hem van verraad en liet hem vastzetten.
Bij zijn overlijden benoemde Theodorik zijn dochter Amalasuntha werd tot regentes namens haar zoontje Athalarik. Zij trouwde later met haar neef Theodahad, die haar opsloot in een toren aan het meer van Bolsena en vervolgens liet wurgen in haar slaap (535). Dat was het moment waarop Kerk en senatoren (ja, die bestonden nog) zaten te wachten. Ze brachten de keizer in Byzantium in herinnering dat Italië juridisch nog steeds een provincie van het rijk was en dat het tijd werd om het land van de Goten te bevrijden. De oorlog tussen Byzantijnen en Goten kon beginnen.