Otto III stierf twee jaar na het ‘einde van de wereld’ – dat niet kwam. Profeten hadden die gebeurtenis aangekondigd vanwege de komst van het jaar 1000. Volgens een achteraf gefabriceerde legende was iedereen ervan overtuigd dat het einde inderdaad nabij was en had iedereen zich erop voorbereid. Met smart, zo heet het, werd erop gewacht. Kerken puilden uit van de gelovigen en biechtstoelen werden overstroomd door boetvaardig volk. Vanaf de kansels gingen predikanten tekeer tegen de ellende in het hier en nu, onder gelijktijdige verheerlijking van de glorie die aanstaande was. Overal werd gebeden, in de kerken, thuis en op straat. Handelaren in boete-artikelen deden gouden zaken. Wie een relikwie bezat hield die angstvallig verborgen. Stervenden gaven hun bezittingen weg aan de Kerk, in de hoop zo een plekje in het paradijs te krijgen. Moordenaars gaven zichzelf aan, dieven gaven gestolen waar terug, vijanden verzoenden zich, mannen en vrouwen vergaven elkaar over en weer hun ontrouw.
Op oudejaarsavond, aldus nog steeds het verhaal, verzamelden de Romeinen zich massaal bij het Lateraan, hun hoofd bedekt met as. Ze droegen vaandels en kruisen met zich mee en zongen psalmen. Sinds twee dagen gold een vastengebod. Tegen middernacht verscheen de paus in vol ornaat aan een raam van zijn paleis om de laatste zegen te geven.
Toen het twaalf uur sloeg, maakte iedereen een kruisteken en keek naar de hemel. De nacht was helder, je kon de maan zien. De bazuinen van het Laatste Oordeel klonken niet en de aarde zonk niet weg. Tegen zonsopgang keerden de Romeinen moe en uitgehongerd terug naar huis.