Paus Pelagius was geveld door de builenpest die in Rome had toegeslagen en een groot aantal slachtoffers had gemaakt. Om de plaag uit de stad te verdrijven riep zijn opvolger Gregorius (de Grote), zo lezen we in het Liber pontificalis, op tot een plechtige processie en tienduizenden gelovigen gaven daar gehoor aan. Onder psalmgezang trok de treurende stoet door de straten van Rome in de richting van de Sint Pieter. In het spoor van de macabere optocht bleven tientallen lijken achter.
Toen de processiegangers in de buurt van het mausoleum van Hadrianus kwamen, zag Gregorius, die voorop liep, op de top van het monument een engel die juist op dat moment zijn zwaard in de schede stak. Het teken van dit wonder was duidelijk: de epidemie was voorbij. Vanaf die dag ging het mausoleum van Hadrianus Engelenburcht heten.
In de herfst van 590 arriveerde vanuit Constantinopel het bericht van de keizerlijke goedkeuring van Gregorius’ verkiezing tot paus. Voor Gregorius was dat, aldus wederom het Liber pontificalis, aanleiding om zich gereed te maken voor de vlucht – immers hij wilde zogenaamd geen paus worden. Hij verstopte zich in een mand met wasgoed en droeg twee slaven op om hem de stad uit te brengen.
Toen het gezelschap bij de stadsmuren was aangekomen vormde zich boven de mand een soort aureool. Achterdochtig geworden voorbijgangers dwongen de twee slaven om de korf leeg te maken. Gregorius werd betrapt en door de menigte meegezeuld naar de Sint Pieter, waar hij diezelfde dag nog tot paus werd gewijd.