Italië is al sinds enkele jaren het grootste wijnproducerende land ter wereld. Niet alleen dat, Italië heeft ook het grootste aantal autochtone druivensoorten ter wereld. Naar schatting zouden er meer dan 2000 soorten druiven zijn. In deze reeks bekijken we de bekendste autochtone druivenrassen van Italië.

 

Passerina is een oud en traditioneel druivenras dat wordt gebruikt in de witte wijnen van de wijnstreek Le Marche. Men denkt dat het een mutatie is van “Biancame” (de naam waaronder de Bianchello druif in Marche bekend staat), en het wordt vaak verward met Bombino Bianco en Trebbiano Toscano.

De meeste Passerina-wijnstokken staan in de provincie Piceno in Marche (bekend van de Rosso Piceno), maar er zijn ook aanzienlijke aanplantingen in heel Midden-Italië, in Abruzzo, Emilia-Romagna en Lazio.

Het ras verschilt aanzienlijk van regio tot regio in termen van de wijn die het maakt, maar een vertrouwd karakter van rijp citrusfruit verenigt de Passerina wijnen. In Marche zijn de wijnen scherper met een intense mineraliteit, terwijl aan de westkust van Italië, in Lazio, de wijnen zachter zijn met een bijna romige textuur.

Sommige specialisten hebben gesuggereerd dat Passerina niet één druivensoort is, maar meerdere, een hypothese die wordt ondersteund door dit regionale smaakverschil.

“Passera/Passero” is het Italiaanse woord voor “mus”, de vogel die bij Italiaanse wijnboeren bekend staat om zijn vraatzuchtige honger naar rijpe Passerina-druiven. Het Italiaanse achtervoegsel “-ina” is een verkleinwoord en duidt op de relatief kleine afmetingen van Passerina-druiven.

Passerina wordt ook wel Uva Passera, Campolese, en Trebbiano di Teramo genoemd, naar de heuvels van Teramo (Colli Teramane) in noord Abruzzo. Soms wordt hij zelfs Pagadebit genoemd, wat schuldbetaler betekent, hoewel deze naam aan verschillende hoogproductieve Italiaanse druivensoorten wordt gegeven.

De Passerina wijnstokken hebben middelgrote, vijfhoekige bladeren en kleine druiven, die in middelgrote tot grote trossen groeien. De schil van de bessen is vrij dik en rijpt tot een diepgouden kleur.

De druiven rijpen met een hoog gehalte aan natuurlijke suikers en hebben navenant hoge zuren, wat zorgt voor evenwichtige wijnen op alle plaatsen, behalve de warmste.