In een stuwmeer aan de noordoostgrens van Italië staat een middeleeuwse kerktoren. Het lijkt of hij drijft. Als de hemel zich in het water spiegelt, zweeft hij tussen de wolken. Op de bodem van dat meer ligt het puin van een dorp waar de mensen een Duits dialect spraken, tot ze dat door Mussolini werd verboden en zelfs de opschriften op de grafzerken ‘veritaliaanst’ moesten worden. Ze werden sprakeloos, want de taal van Italië, dat altijd zo ver weg leek, beheersten ze niet.

Een uitgewiste taal en een verweesde torenspits – Marco Balzano verbond ze in Ik blijf hier, een kleine roman over eeltige bergmensen, die bij hun geboorte al vergroeid zijn met hun streek – waar opeens vreemden rondbanjeren die hun wortels uitrukken. Eerst gaat Mussolini over ze heen, dan Hitler en tot slot de naoorlogse Italiaanse regering. Ze hebben er niet van terug. Nadat al in 1911 de eerste plannen waren gemaakt voor de aanleg van een stuwdam, symbool van de ‘vooruitgang’, verdwijnt het dorp Curon in 1950 definitief onder het water. Nee, het verdwijnt niet, het wordt begraven. Volgens de legende – ook in de moderne tijd ontstaan legendes – zijn op sommige winterdagen de klokken van de kerk te horen; dat de toren gecastreerd is, ontdaan van zijn klokken, is voor wie wil geloven een verwaarloosbaar detail.
Balzano verweeft de tragische lotsgeschiedenis van Curon en de bizarre verloop van de grote historische omwentelingen met het levensverhaal van vertelster Trina, wier bestaan zich afspeelt op breukvlakken in de geschiedenis en die haar leven getekend ziet door gebeurtenissen die menselijkerwijs nauwelijks te beïnvloeden zijn.

Ik blijf hier won in 2019 de tweede prijs in de prestigieuze Premio Strega.

Marco Balzano: Ik blijf hier (Resto qui). Vertaling Edwin Krijgsman. De Arbeiderspers, 238 blz. € 19,99